Naar boven ↑

Rechtspraak

GGB Installaties B.V./werknemer
Rechtbank Noord-Nederland (Locatie Groningen), 19 december 2017
ECLI:NL:RBNNE:2017:4942

GGB Installaties B.V./werknemer

Executiegeschil. Hoewel werknemer op verzoek en sommatie niet op het werk is verschenen, heeft hij waarschijnlijk wel recht op loon gezien cassatierechtspraak 'Mak/SGBO'.

Feiten

GGB heeft met werknemer een arbeidsovereenkomst gesloten voor de duur van 23 september 2016 tot en met 22 september 2017 op grond waarvan werknemer bij GGB in dienst is getreden in de functie 'leerling assistent installatiemonteur'. Op 25 januari 2017 heeft GGB werknemer op staande voet ontslagen op de grond dat hij gelogen heeft over de reden van zijn afwezigheid op dinsdagmiddag 24 januari 2017. Bij beschikking van 7 juni 2017 heeft de kantonrechter geoordeeld, samengevat weergegeven, dat werknemer niet had mogen liegen over de reden van zijn afwezigheid op 24 januari 2017, maar dat GGB in de gegeven omstandigheden naar een te zwaar middel heeft gegrepen. De kantonrechter heeft daarom het ontslag op staande voet vernietigd en GGB veroordeeld tot betaling van het conform de toepasselijke cao aan werknemer toekomende loon tot aan de dag waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd. Op 22 juni en 26 juni 2017 heeft GGB werknemer eerst verzocht en vervolgens gesommeerd om op het werk te verschijnen en is hem aangezegd dat als hij aan de sommatie geen gehoor geeft, aan hem geen loon meer zal worden betaald. Werknemer heeft aan de sommatie geen gehoor gegeven en GGB heeft hem geen loon meer betaald. Werknemer heeft vanaf februari 2017 in zijn inkomen voorzien door te werken via een uitzendbureau. De arbeidsovereenkomst tussen GGB en werknemer is van rechtswege per 22 september 2017 geëindigd. GGB vordert, verkort weergegeven, een met dwangsommen versterkte veroordeling van werknemer om de tenuitvoerlegging van de beschikking van 7 juni 2017 te staken en veroordeling van werknemer in de proceskosten.

Oordeel

Deze zaak betreft een executiegeschil als bedoeld in artikel 438 Rv. De kantonrechter heeft het ontslag op staande voet vernietigd en GGB veroordeeld tot betaling van het loon. Dit brengt met zich dat het uitgangspunt moet zijn dat geen loon is verschuldigd voor de tijd gedurende welke de werknemer de bedongen arbeid niet verricht (art. 6:627 BW). Uit de door werknemer ingenomen stellingen kan tot op zekere hoogte worden afgeleid dat werknemer wel bereid was om de bedongen arbeid te verrichten, maar dat hij van GGB verwachtte dat zij zich eerst zou inzetten om de verstoorde verstandhouding tussen partijen te verbeteren en dat hij vond dat hij niet behoefde te reageren op een enkel verzoek of sommatie om weer op het werk te verschijnen. Werknemer heeft ter toelichting op zijn verweer aangevoerd dat hij door het handelen van GGB psychische klachten ervoer. In zodanige omstandigheden kan niet worden uitgesloten dat sprake is van situatieve arbeidsongeschiktheid. De voorzieningenrechter acht het in hoge mate waarschijnlijk dat in een eventueel nog te voeren gewone procedure (bodemprocedure) de rechter zal oordelen dat beide partijen schuld treft dat werknemer het werk niet bij GGB heeft hervat, omdat in de gegeven omstandigheden van beide partijen mocht worden gevergd dat zij zich daartoe zouden inspannen. Dit leidt tot de tussenconclusie dat hoewel werknemer op verzoek en sommatie niet op het werk is verschenen, hij waarschijnlijk wel recht heeft op loon. Dit is echter niet zonder meer het geval vanaf het moment dat werknemer vanaf februari 2017 via een uitzendbureau is gaan werken. Vanaf dat moment is werknemer niet meer beschikbaar om de bedongen arbeid te verrichten. Het voorgaande in onderling verband en samenhang beschouwd brengt met zich dat de voorzieningenrechter de executie van de beschikking van 7 juni 2017 voor zover de executie betrekking heeft op het tijdvak vanaf februari 2017 tot de datum waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd op 22 september 2017, zal schorsen totdat op het geschil in een gewone procedure is beslist.