Rechtspraak
Rechtbank Amsterdam (Locatie Amsterdam), 8 december 2017
ECLI:NL:RBAMS:2017:9877
werkneemster/ABN AMRO Bank N.V.
Feiten
Werkneemster is sinds 1 juli 2009 op basis van een arbeidsovereenkomst werkzaam geweest voor ABN AMRO Bank N.V. (hierna: ABN AMRO) in de functie van Adviseur Particulieren Relaties. Sinds 28 juli 2014 is werkneemster onafgebroken ziek geweest wegens psychische klachten. Zij is op 1 juli 2016 boventallig verklaard. Op 25 april 2016 is werkneemster begonnen met re-integreren in een filiaal van ABN AMRO. Deze re-integratie is per 1 juli 2016 geëindigd in verband met de boventalligheid van werkneemster. Deze laatste verzoekt thans primair een billijke vergoeding en subsidiair herstel van de arbeidsovereenkomst. Daarnaast heeft werkneemster een verzoek ingediend strekkende tot veroordeling van ABN AMRO tot betaling van de transitievergoeding.
Oordeel
Billijke vergoeding ex artikel 7:682 lid 1 onderdeel c BW
Werkneemster voert aan dat zij in rechte aanspraak kan maken op een billijke vergoeding, omdat de opzegging wegens haar langdurige ziekte het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van ABN AMRO. Dit verzoek wordt door de kantonrechter afgewezen op de grond dat werkneemster heeft nagelaten te stellen – en zo nodig te bewijzen – dat bij wél deugdelijke naleving van de re-integratieverplichtingen, de arbeidsongeschiktheid geen twee jaar onafgebroken zou hebben voortgeduurd. Werkneemster voert verder aan dat ABN AMRO tekort is geschoten in haar re-integratieverplichtingen door werkneemster vanaf 25 april 2016 op een ander filiaal andere werkzaamheden dan haar eigen te laten hervatten en de re-integratie op 1 juli 2016 te stoppen door de boventalligheid van werkneemster. De kantonrechter volgt werkneemster hierin niet en oordeelt dat hiermee niet aannemelijk kan worden gemaakt dat in het geval ABN AMRO wél de re-integratieverplichtingen zou hebben nageleefd, op enig moment sprake zou zijn geweest van volledig herstel gedurende een periode van vier weken of langer. Het verzoek van werkneemster tot toekenning van een billijke vergoeding wordt dan ook afgewezen.
Herstel arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:682 lid 1 onderdeel a BW
Het verzoek van werkneemster tot herstel van de arbeidsovereenkomst wordt eveneens door de kantonrechter afgewezen op de grond dat werkneemster de grondslag hiervoor onvoldoende heeft onderbouwd. De kantonrechter oordeelt dat werkneemster evenwel niet betwist dat haar ziekte feitelijk onafgebroken langer dan twee jaar heeft geduurd, maar alleen stelt dat dit anders had kunnen zijn wanneer ABN AMRO voldaan zou hebben aan haar re-integratieverplichtingen. Daarnaast heeft werkneemster onvoldoende onderbouwd op welke wijze zij herplaatst had kunnen worden in een passende functie.
Transitievergoeding
Partijen verschillen voorts van mening over de vraag of de in de cao opgenomen suppletieregeling kwalificeert als een gelijkwaardige voorziening in de zin van het bepaalde in artikel 7:673b BW. De kantonrechter oordeelt als volgt. Nu de transitievergoeding € 9.272,49 zou bedragen en de suppletieregeling zou blijven doorlopen tot aan de AOW-leeftijd van werkneemster en gekapitaliseerd zou neerkomen op € 10.464 bruto, is in het onderhavige geval sprake van een gelijkwaardige voorziening. In dit verband verwijst de kantonrechter naar de wetsgeschiedenis waarin een bovenwettelijke WW-uitkering als gelijkwaardige voorziening wordt genoemd (Kamerstukken II 2015/16, 34351, 16, p. 3). Het verzoek van werkneemster tot toekenning van de transitievergoeding wordt dan ook afgewezen.