Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/Dingerdis Uitzendbureau B.V.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Leeuwarden), 9 januari 2018
ECLI:NL:GHARL:2018:212

werknemer/Dingerdis Uitzendbureau B.V.

Na toewijzing loonvordering door kantonrechter, corresponderen de gemachtigden van partijen over het precieze toegewezen bedrag, waarbij de gemachtigde van werkgever vraagt om finale kwijting en met een lagere loonberekening komt dan de toegewezen loonvordering. Gemachtigde werknemer schrijft: ‘Onder de voorwaarde dat de correcte bedragen worden overgemaakt, bericht ik u dat partijen alsdan jegens elkander finaal zijn gekweten.’ Hof honoreert beroep op berusting.

Feiten

Dingerdis exploiteert een uitzendonderneming. Werknemer is op 15 januari 2007 bij haar in dienst getreden als loodgieter/cv-monteur, eerst voor bepaalde en later voor onbepaalde tijd. Op de arbeidsovereenkomst van werknemer is de NBBU-cao voor uitzendkrachten van toepassing (hierna: NBBU-cao). Werknemer is steeds ingezet bij inleners die vallen onder de cao Metaal en Techniek.

De gemachtigde van werknemer heeft Dingerdis op 20 februari 2013 aangekondigd een looncontrole te zullen doen, en de verjaring van zijn loonvordering gestuit. Op 23 juli 2013 is Dingerdis gesommeerd om € 16.194,87 bruto te betalen aan achterstallige loonsverhogingen, reisuren en vakantie-uren. Dingerdis heeft hieraan geen gevolg gegeven. De kantonrechter heeft bij (uitvoerbaar bij voorraad verklaard) eindvonnis Dingerdis veroordeeld tot betaling aan werknemer van bedragen neerkomende op een totaalbedrag van € 12.232,50. Dingerdis heeft op 15 december 2014 een bedrag overgemaakt aan werknemer en aan FNV.

Oordeel

Dingerdis heeft, onder verwijzing naar de door de gemachtigde van werknemer verleende finale kwijting, betoogd dat werknemer niet in zijn appel kan worden ontvangen. Werknemer heeft hierop gereageerd met het standpunt dat uit de correspondentie tussen de gemachtigden niet kan worden afgeleid dat hij finale kwijting heeft willen verlenen voor de niet toegewezen onderdelen van zijn vordering. Het hof overweegt dat, hoewel geen van partijen dat woord noemt, het betoog van Dingerdis neerkomt op een beroep op berusting. Op grond van artikel 334 Rv is een partij die berust heeft in het vonnis waarvan appel, niet (meer) ontvankelijk in haar hoger beroep. Op zich heeft werknemer gelijk dat berusting niet snel mag worden aangenomen nu dat volgt uit de eis dat de berusting ondubbelzinnig moet blijken. Dat werknemer het bedrag heeft opgevorderd dat de kantonrechter hem heeft toegewezen, ook al was dat lager dan wat hij had gevorderd, levert dan ook nog geen berusting op (HR 1 juli 1983, NJ 1984/50). In dit geval is er echter daarnaast tussen de juridisch geschoolde gemachtigden gesproken over finale kwijting. Mr. Jonk heeft op 24 november 2014 geschreven dat na betaling van de overeengekomen bedragen partijen ten aanzien van deze uitspraak niets meer van elkaar te vorderen hebben en dat er na betaling door Dingerdis sprake is van finale kwijting. Mr. Greveling heeft drie dagen later geantwoord dat onder de voorwaarde dat de correcte bedragen worden overgemaakt, partijen alsdan jegens elkaar finaal zijn gekweten. Dat juristen met finale kwijting een partiële kwijting zouden bedoelen, acht het hof al moeilijk voorstelbaar, maar in dit geval valt een dergelijke beperking ook niet in de brief van mr. Jonk te lezen nu zij immers schrijft: ‘ten aanzien van deze uitspraak’. Daarin valt geen beperking te lezen tot het toegewezen gedeelte van de vordering in deze uitspraak, wat werknemer tevergeefs ingang wil doen vinden. Het beroep op berusting slaagt en werknemer is niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep. Aangezien de voorwaarde waaronder het incidenteel appel is ingesteld, gegrondbevinding van de grieven in principaal appel, niet in vervulling is gegaan, behoeven de grieven in incidenteel appel geen bespreking.