Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemers/Inforcontracting B.V.
Gerechtshof Den Haag (Locatie Den Haag), 9 januari 2018
ECLI:NL:GHDHA:2018:3

werknemers/Inforcontracting B.V.

Het relatiebeding van uitzendwerknemers is te ruim geformuleerd. Het hele beding is nietig wegens strijd met het belemmeringsverbod, ook het gedeelte dat wel zou zijn toegestaan.

Feiten

In een tussenarrest heeft het hof met betrekking tot drie werknemers die voor bepaalde tijd in dienst zijn getreden bij een ander uitzendbureau (Tempo-Team) en via dat uitzendbureau werkzaamheden verrichten bij Kompak het volgende overwogen. Artikel 9a Waadi verhindert Inforcontracting niet een beding in haar arbeidscontracten op te nemen dat haar werknemers belemmert in hun mogelijkheden bij een concurrerend uitzendbureau in dienst te treden. Het relatiebeding verbiedt de werknemers gedurende een periode van een jaar na het einde van de uitzendovereenkomst contacten met klanten te hebben en maakt geen onderscheid tussen de situatie waarbij de werknemer in dienst treedt bij de klant en de situatie dat de werknemer door een andere uitzendorganisatie wordt uitgezonden naar de klant. De vraag is of Inforcontracting een beroep kan doen op het relatiebeding jegens werknemers die bij Tempo-Team in dienst zijn getreden, hoewel dit beding op grond van artikel 9a lid 2 Waadi nietig is. Het hof wijst erop dat uit de wetsgeschiedenis niet direct blijkt dat de wetgever de bedoeling heeft gehad om een beding dat in strijd is met artikel 9a lid 1 Waadi in stand te laten voor situaties die niet onder het verbod van artikel 9a Waadi vallen. Dit zou impliceren dat aan Inforcontracting slechts een beroep op het relatiebeding toekomt voor zover het nietige relatiebeding kan worden geconverteerd naar een geldig relatiebeding. Het hof overweegt vervolgens dat de vraag of het nietige beding in aanmerking komt voor conversie dient te worden beoordeeld aan de hand van artikel 3:42 BW en stelt partijen in de mogelijkheid zich daarover uit te laten. Infrocontracting voert aan dat integrale nietigheid van het relatiebeding een te verstrekkend middel is en stelt dat met partiële nietigheid kan worden bereikt dat de belangen van de werknemers overeenkomstig doel en strekking van artikel 9a Waadi worden beschermd. De werknemers stellen dat zowel het doel van het relatiebeding als van het concurrentiebeding is te voorkomen dat een werknemer na beëindiging van de uitzendovereenkomst direct of indirect zaken zou gaan doen met (ex-)opdrachtgevers van werkgever. Beide bedingen verhinderen hen daarom bij een concurrerend uitzendbureau in dienst te treden; er is geen reden om het nietige beding te converteren in een beding dat werknemers wel zou verhinderen bij concurrenten in dienst te treden.

Oordeel

Voor het antwoord op de vraag of conversie mogelijk is, is mede van belang de aard, het doel en de strekking van het nietigheidsvoorschrift en het stelsel van de wettelijke regeling waarvan het deel uitmaakt. Artikel 9a Waadi strekt, evenals artikel 9 van Richtlijn 2008/104/EG, ter bescherming van uitzendkrachten. Meer in het bijzonder hebben deze bepalingen tot doel dat uitzendkrachten niet worden belemmerd na beëindiging van de uitzendovereenkomst een arbeidsverhouding aan te gaan met de inlener. Dit doel wordt gefrustreerd indien het werkgevers zou zijn toegestaan een te ruim geformuleerd relatiebeding in de uitzendovereenkomst op te nemen, zodat voor werknemers niet aanstonds duidelijk is dat bepaalde, door het relatiebeding verboden gedragingen niettemin zijn toegelaten. Het hof wijst in dit verband op artikel 10 van de richtlijn. Dat bepaalt dat de lidstaten passende sancties treffen ter naleving van de richtlijn. Deze sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikwekkend zijn. Dit leidt ertoe dat het nietige relatiebeding niet voor conversie vatbaar is. De strekking van artikel 9a Waadi, in het licht van de richtlijn, laat geen ruimte om tot conversie over te gaan. Het beroep van Inforcontracting op partiële nietigheid wordt eveneens verworpen. De gevolgen van het relatiebeding vallen ten dele wel en ten dele niet onder het bereik van artikel 9a Waadi. Gelet op het doel en de strekking van dat artkel brengt dit mee dat het gehele beding het lot moet volgen van het deel dat valt onder het bereik van het artikel.