Rechtspraak
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Arnhem), 26 september 2017
ECLI:NL:GHARL:2017:8460
werkneemster/werkgever
Feiten
Werkneemster is op 1 augustus 2007 in dienst getreden bij werkgever. Vanaf medio 2015 heeft werkneemster last van stress- en gezondheidsklachten. In een e-mail van 15 november 2016 geeft werkneemster aan niet weg te willen. Een aantal dagen later neemt werkneemster toch ontslag. Kort hierna is zij door de huisarts doorgestuurd naar de crisisdienst en is zij een maand opgenomen geweest wegens depressieve klachten met suïcidale gedachten. Daarnaast is bij haar de diagnose ‘burn-out met depressieve kenmerken’ vastgesteld. Werkneemster stelt dat haar ontslagname niet overeenstemt met haar wil en dat sprake was van een tijdelijke geestelijke stoornis als bedoeld in artikel 3:34 lid 1 BW. Het verzoek tot doorbetaling van haar loon is door de kantonrechter afgewezen. Tegen dit vonnis komt werkneemster in hoger beroep.
Oordeel
Het hof oordeelt dat voorshands voldoende aannemelijk is dat werkneemster ten tijde van de ontslagname op 23 november 2016 leed aan een geestelijke stoornis. Werkneemster had al geruime tijd, in elk geval vanaf medio 2015, (kenbaar) last van stressklachten en heeft ook in de periode na medio oktober 2016 herhaaldelijk melding gedaan van stress- en gezondheidsklachten. In verband daarmee werkt zij thuis en meldt zij zich een aantal maal ziek. Voorts volgt hieruit dat werkneemster in haar wens/besluit tot ontslagname niet consistent is en dat zij daarover wisselende standpunten inneemt. Daarbij valt vooral op dat zij daags na de e-mail van 15 november 2016, waarin zij aangeeft niet weg te willen, 180 graden is gedraaid en toch ontslag wil nemen terwijl geen sprake is van zicht op ander werk. Na een gesprek met de R&D-manager daarover op vrijdag blijkt ze de maandag daarop niet in staat om naar het werk te komen. Vervolgens vindt voormeld twee uur durend telefoongesprek met de R&D-manager plaats (in welk gesprek werkneemster als gezegd meldt dat ze op is) en wordt de ontslagname door werkneemster verder in gang gezet. Bovendien blijkt hieruit dat werkneemster vanaf medio november 2016 niet meer heeft gewerkt. De bedrijfsarts constateert op 7 december 2016 dat sprake is van forse beperkingen in de energiebalans en noteert als eerste verzuimdag van ‘samengesteld verzuim’ 14 november 2016. In een nadere verklaring schrijft de bedrijfsarts dat het plausibel is dat de klachten van de ziekmeldingen op 14 november 2016 en 29 november 2016 met elkaar verband houden, dat de diagnose burn-out doorgaans wordt gesteld bij klachten die gedurende langere tijd bestaan en dat een volledig herstel van de gezondheidsklachten na 16 november 2016 (datum hersteldmelding) op 29 november 2016 nog niet was opgetreden. Deze visie wordt bevestigd door de verzekeringsarts en medisch adviseur. Werkgever voert weliswaar terecht aan dat een ‘harde’ diagnose gesteld door een op dit terrein terzake deskundige arts ontbreekt voor de datum van de ontslagname, maar voor de beoordeling van de vraag of op die datum sprake was van een geestesstoornis is dit niet zonder meer vereist. Het hof oordeelt dat het voldoende aannemelijk is dat werkneemster haar ontslag onder invloed van deze stoornis heeft genomen en veroordeelt werkgever tot doorbetaling van het loon aan werkneemster.