Rechtspraak
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Arnhem), 2 september 2008
ECLI:NL:GHARN:2008:159
werkneemster/werkgever
Feiten
Werkneemster is in dienst getreden van werkgever in de nieuw gecreëerde functie van stafhoofd vaktechniek. In november 2004 stelt werkgever geen vertrouwen meer in het functioneren van werkneemster te hebben en voornemens te zijn de arbeidsovereenkomst te beëindigen. Werkgever verzoekt toestemming aan de CWI de arbeidsovereenkomst op te zeggen wegens verval van de functie. Deze toestemming wordt verleend. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de opzegging op grond van het gevolgencriterium kennelijk onredelijk is en heeft werkgever veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 25.000 bruto aan schadevergoeding. Tegen dit vonnis komt werkneemster in hoger beroep. Werkneemster heeft betoogd dat het besluit om de functie te laten vervallen eerst is genomen ná de opzegging van haar dienstbetrekking, zodat die reden voordien nog niet bestond. Werkneemster stelt voorts dat in het geval wel een (correct) besluit tot het laten vervallen van de functie is genomen, sprake is van een voorgewende reden. Zij voert hieromtrent aan dat de werkelijke reden is gelegen in het vermeende disfunctioneren. Tot slot voert werkneemster aan dat de kantonrechter bij de vaststelling van de vergoeding een onjuist maandsalaris heeft gehanteerd.
Oordeel
Valse reden en voorgewende reden
Het hof oordeelt dat er geen sprake is van een valse reden of van een voorgewende reden. De raadsman van werkgever heeft bij gelegenheid van het gehouden pleidooi toegelicht dat hij in aanloop naar de ontslagaanvraag op grond van disfunctioneren aan werkgever heeft gevraagd of zij de functie in dezelfde vorm wenste voort te zetten. Omdat bleek dat werkgever dit niet van plan was, is mede om discussies over het functioneren van werknemer te vermijden, besloten om dit als ontslaggrond aan te voeren. Gelet op deze omstandigheden is het hof van oordeel dat er onvoldoende gronden zijn om aan te nemen dat het vervallen zijn van de functie niet mede de werkelijke reden van de opzegging is geweest.
Vergoeding ex artikel 7:681 (oud) BW
Werkneemster stelt dat de werkzaamheden die zij bij werkgever verrichtte gewaardeerd moeten worden op een bedrag van € 159.000 per jaar. Zij heeft dit bedrag berekend aan de hand van de salarissen van de leden van de raad van bestuur en X, aangezien dezen haar taken hebben overgenomen. Het hof volgt werkneemster niet in deze stelling. Reden om de functie van stafhoofd vaktechniek op te heffen was het feit dat het stafhoofd noch advocaat, noch vennoot was en daardoor onvoldoende overwicht had en te weinig toegevoegde waarde. Gelet hierop is er geen reden deze functie (achteraf) hoger te waarderen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter.