Rechtspraak
Rechtbank Limburg (Locatie Maastricht), 23 januari 2018
ECLI:NL:RBLIM:2018:648
werknemer/Nederlands Slaapcentrum B.V.
Feiten
Werknemer is op 15 februari 2008 in dienst getreden van NSC in de functie van bedrijfsleider. NSC heeft minder dan 25 werknemers in dienst. Op 26 juni 2017 heeft het UWV aan NSC toestemming gegeven om de arbeidsovereenkomst met werknemer op te zeggen op basis van de a-grond. Verder heeft het UWV op 26 juni 2017 in een schriftelijke verklaring aan NSC medegedeeld dat NSC niet voldoet aan de voorwaarden voor de ‘overbruggingsregeling’ van artikel 7:673d BW. Werknemer verzoekt NSC te veroordelen tot betaling van de transitievergoeding. NSC voert aan dat toekenning van een transitievergoeding aan werknemer naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht, omdat NSC ‘technisch’ failliet is.
Oordeel
De kantonrechter oordeelt dat NSC aan twee van de drie voorwaarden in artikel 24 lid 2 van de Ontslagregeling niet voldoet. Aan de voorwaarde dat het nettoresultaat van de onderneming in de drie boekjaren voorafgaand aan het boekjaar waarin om toestemming tot opzegging is verzocht kleiner is geweest dan nul, voldoet NSC niet. In 2014 heeft zij namelijk een positief netto resultaat behaald. Het betoog van NSC dat uitgegaan dient te worden van het gemiddelde resultaat over de betreffende drie boekjaren (2014 tot en met 2016) verwerpt de kantonrechter. De tekst van de Ontslagregeling en de wetsgeschiedenis bieden voor die uitleg geen aanknopingspunten. NSC heeft voorts (volgens het UWV) niet voldaan aan de derde voorwaarde, die inhoudt dat in het boekjaar 2016 de waarde van de vlottende activa kleiner is dan de schulden met een looptijd van ten hoogste een jaar. NSC stelt thans dat het negatieve eigen vermogen van € 264.000 een kortlopende schuld aan de aandeelhouder betreft en dat als (ook) met deze schuld rekening gehouden wordt, wel aan die voorwaarde is voldaan. Uit NSC’s stelling dat het een rekening-courantverhouding betreft, blijkt evenwel niet dat ook het bedrag van € 264.000 een schuld betreft met een resterende looptijd van ten hoogste een jaar. NSC heeft derhalve niet kunnen aantonen dat wel is voldaan aan voornoemde derde voorwaarde. Uit voorgaande overwegingen volgt dat het – cru gezegd – met NSC financieel gezien niet slecht genoeg gaat om met succes een beroep te kunnen doen op artikel 7:673d BW. In dat licht bezien kan de door NSC geschetste slechte financiële situatie dus evenmin tot het oordeel leiden dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is haar te veroordelen tot betaling van de transitievergoeding. De kantonrechter veroordeelt NSC tot betaling van de transitievergoeding.