Rechtspraak
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 17 januari 2018
ECLI:NL:RBROT:2018:281
F. van Lanschot Bankiers N.V./werknemer
Feiten
Werknemer is op 1 oktober 1998 in dienst getreden bij F. Van Lanschot Bankiers N.V. (hierna: Van Lanschot) en is thans werkzaam als regionale financieringsadviseur. In het voorjaar van 2015 kreeg werknemer gezondheidsklachten. Kort daarna vond een Voortgangsgesprek 2015 plaats, waarin het functioneren van werknemer met ‘verbetering noodzakelijk’ is beoordeeld. Naar aanleiding hiervan is in oktober 2015 een verbeterplan opgesteld. In het Beoordelingsgesprek 2015 is het functioneren van werknemer wederom beoordeeld met ‘verbetering noodzakelijk’. Vanwege de arbeidsongeschiktheid en de beperkte inzetbaarheid van werknemer is het verbetertraject verlengd tot 1 september 2017. Medio maart 2016 blijkt uit een medische diagnose dat werknemer lijdt aan een zeldzame anti-trombine deficiëntie. Dit leidt bij werknemer tot (onder meer) open wonden aan zijn benen, waardoor zijn mobiliteit en inzetbaarheid worden beperkt. In het Beoordelingsgesprek 2016 is het functioneren van werknemer beoordeeld met ‘onvoldoende’. Volgens Van Lanschot was de productiviteit van werknemer – rekening houdend met zijn beperkte inzetbaarheid – ver onder de maat. Van Lanschot heeft op 10 juli 2017 geconcludeerd dat werknemer niet langer werkzaam kon blijven in zijn functie en verzoekt de kantonrechter thans de arbeidsovereenkomst wegens disfunctioneren te ontbinden.
Oordeel
Opzegverbod
De kantonrechter volgt Van Lanschot niet in haar stelling dat het disfunctioneren geen verband houdt met de ziekte van werknemer. Laatstgenoemde is sinds juli 2014 werkzaam in zijn huidige functie en kreeg in het voorjaar van 2015 te maken met gezondheidsklachten. Op zitting is aannemelijk geworden dat de afname van mobiliteit door de wonden aan zijn benen niet – zoals Van Lanschot stelt – het enige was wat werknemer mankeerde, maar dat hij ook problemen had met het opbrengen van energie en concentratie. Daarnaast moest werknemer vaak een bezoek brengen aan artsen om erachter te komen wat hem mankeerde en kreeg hij een paar keer per week (ook onder kantooruren) thuiszorg. Verder is gebleken dat werknemer met name de kwantiteit van zijn werk moest verbeteren en dat met de kwaliteit niet zoveel mis was. Doordat de ziekte zowel invloed heeft op de mobiliteit van werknemer als op zijn fysieke gesteldheid, oordeelt de kantonrechter dat het aannemelijk is dat hierdoor de kwantiteit van zijn werk omlaag is gegaan. De kantonrechter concludeert dan ook dat het functioneren van werknemer wordt beïnvloed door zijn ziekte, zodat het ontbindingsverzoek in relevante mate verband houdt met zijn ziekte. Het ontbindingsverzoek wordt derhalve afgewezen.
Ongeschiktheid en herplaatsing
De kantonrechter overweegt ten overvloede dat de door Van Lanschot gestelde feiten en omstandigheden geen redelijke grond voor ontbinding met zich brengen. Hierbij is het volgende van belang. Werknemer werd door zijn ziekte beperkt in zijn mobiliteit, waardoor hij geen lange autoritten kon maken. Hierdoor kon hij zijn acquisitiewerkzaamheden minder goed uitvoeren. Daarnaast werden de mobiliteit en de inzetbaarheid van werknemer beperkt door bezoeken aan artsen, de trombosedienst en doordat hij thuiszorg ontving. Desondanks bleef Van Lanschot eraan vasthouden dat werknemer de kwantiteit van zijn werk moest verbeteren en hem vergelijken met andere medewerkers. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Van Lanschot dan ook onvoldoende rekening gehouden met de ziekte van werknemer, waardoor zij hem geen eerlijke kans heeft gegeven zijn functioneren te verbeteren. Voorts wordt geoordeeld dat Van Lanschot met de enkele stelling dat werknemer een aantal vacatures niet passend vond, onvoldoende heeft onderbouwd dat herplaatsing niet in de rede ligt.