Rechtspraak
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Utrecht), 6 februari 2018
ECLI:NL:RBMNE:2018:441
X./kantonrechter
Feiten
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. C. Wallis als behandelend kantonrechter. In de ontbindingszaak en kortgedingprocedure was mr. Wallis behandelend rechter. Verzoeker heeft aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat mr. Wallis de schijn van partijdigheid dan wel vooringenomenheid heeft gewekt tijdens de mondelinge behandeling in het kort geding; hij heeft daarvoor de volgende redenen aangedragen. Volgens verzoeker was de gedaagde partij al in de zittingzaal aanwezig voordat verzoeker werd opgeroepen. Door de aanwezigheid van veel belangstellenden aan de zijde van gedaagde partij was de zittingzaal te klein, waardoor de tolk niet naast de verzoeker kon plaatsnemen maar schuin voor verzoeker moest zitten. Verzoeker kon de tolk daardoor niet goed horen. De kantonrechter gaf mr. Hammerstein (advocaat van gedaagde, wrakingskamer) alle ruimte en knikte voortdurend instemmend, terwijl mr. Hammerstein nagenoeg alleen inging op het gegeven ontslag op staande voet terwijl dit niet de inzet van het kort geding was. De kantonrechter heeft de verzoeker niet aangekeken gedurende de zitting, hem geen enkele vraag gesteld en hem evenmin de gelegenheid geboden om iets te zeggen. Tot slot maakte de kantonrechter diverse opmerkingen, die niet relevant waren voor de zaak en deels ook als aanmatigend door verzoeker zijn ervaren. De rechter heeft niet berust in de wraking.
Oordeel
Voor de beoordeling van het wrakingsverzoek wordt de toepasselijke norm voorts gegeven door artikel 6 EVRM in samenhang met de door de Hoge Raad en het EHRM ontwikkelde criteria. Uit hetgeen verzoeker naar voren heeft gebracht, blijkt dat hij zich ongemakkelijk heeft gevoeld tijdens de zitting door de wijze waarop de kantonrechter de zitting heeft geleid. Een ongelukkige samenloop van omstandigheden leidde ertoe dat de gedaagde partij zich eerder in de zittingzaal bevond dan verzoeker, maar daaruit kan geen (schijn van) vooringenomenheid worden afgeleid. Dit geldt ook voor de omstandigheid dat de zaal dusdanig klein was dat er voor de tolk geen ruimte was om direct naast de verzoeker plaats te nemen. De overige bezwaren van verzoeker richten zich op de wijze waarop de behandeling ter zitting is verlopen en de wijze van aandachtverdeling en bejegening. In objectief opzicht kan uit het aangevoerde geenszins worden geconcludeerd dat er sprake is van enige vooringenomenheid bij de behandelend rechter. Aan het feit dat aan verzoeker geen vragen zouden zijn gesteld komt niet de betekenis toe die verzoeker daaraan toekent. De subjectieve interpretatie van non-verbale uitingen van de rechter geeft, mede gelet op de toelichting van de kantonrechter, geen objectieve grond voor het oordeel dat het de kantonrechter aan onpartijdigheid heeft ontbroken. Dat tijdens de behandeling ook enige aandacht is gegeven aan de bodemprocedure betreffende het ontslag, alsmede de familierelatie tussen partijen, kwam voor verzoeker kennelijk onverwacht. Een dergelijke onderzoekende en open aanpak is echter een gebruikelijke werkwijze in de hedendaagse procesvoering. De kantonrechter heeft ter zitting uitleg gegeven over de achtergrond van zijn opmerkingen en heeft beklemtoond dat hij nimmer de bedoeling heeft gehad verzoeker onheus te bejegenen. Het voorgaande leidt ertoe dat ook deze (subjectieve) bezwaren van verzoeker objectief bezien niet tot de constatering kunnen leiden dat het de kantonrechter aan onpartijdigheid heeft ontbroken. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaren.