Rechtspraak
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 30 januari 2018
ECLI:NL:RBROT:2018:850
de vereniging c.s./OR Belastingdienst/Douane
Feiten
BVPP is een vakbond. De Douane heeft tien kantoren, waaronder het Douanekantoor Schiphol Passagiers (DSP). De OR is de ondernemingsraad ten behoeve van Douane Nederland. Sinds 1 december 2012 werkt de Douane met één centrale ondernemingsraad en met onderdeelcommissies (OC’s) ten behoeve van de tien douanekantoren, waaronder de OC van Douanekantoor Schiphol Passagiers (OC DSP). Eiser 1 en eiser 2 zijn werkzaam op DSP, zij zijn lid van BDPN en zij hebben of hadden zitting in de OC DSP. De OC DSP heeft bij brief van 20 december 2016 het vertrouwen in de directie opgezegd. De OR heeft bij brief van 3 januari 2017 onder meer medegedeeld begrepen te hebben dat de leden van de OC DSP hun taken en bevoegdheden als lid van de OC DSP kennelijk hebben neergelegd en dat de OR voornemens is over te gaan tot het benoemen van nieuwe leden van de OC DSP, die de plaats zullen innemen van de teruggetreden leden. De OR heeft bij brief van 22 juni 2017 aan de OPC DSP medegedeeld dat op 16 juni 2016 besloten is om OC DSP te ontbinden. De OC DSP heeft de OR bij brief van 27 juni 2017 geantwoord niet in te stemmen met de voorgestelde wijzigingen in het instellingsbesluit OC’s. BDPN heeft de OR verzocht het besluit tot opheffing van de OC DSP te heroverwegen. De OR heeft dit geweigerd. BVPP c.s. verzoeken de OR te veroordelen om de Onderdeelcommissie in de vorm en samenstelling zoals deze bestond tot 16 juni 2017 te herinstalleren, dan wel verkiezingen te organiseren voor een Onderdeelcommissie ten behoeve van DSP.
Oordeel
De voorzieningenrechter acht het treffen van de primair gevorderde voorziening niet gerechtvaardigd. Niet alle negen (voormalige) leden van de OC DSP zijn verschenen. BVPP c.s. kunnen zonder machtiging niet spreken namens de zeven leden die niet verschenen zijn. Indien kan worden aangenomen dat BVPP c.s., ook zonder de gehele OC DSP te vertegenwoordigen, in rechte kunnen opkomen tegen het – principiële – besluit van een OR om een OC op te heffen, heeft het volgende te gelden. Waar een OR een OC mag oprichten (op grond van art. 15 lid 1 WOR), kan op voorhand niet worden aangenomen dat een OR een OC niet ook zou mogen ontbinden. Maar het blijft wel mogelijk om een besluit daartoe te toetsen op eventuele onrechtmatigheid. Het is echter niet aan de voorzieningenrechter om op de stoel van de OR te gaan zitten, waar het beleidsmatige keuzes van een OR betreft over de wijze waarop hij de delegatie van medezeggenschap in de onderneming vorm wenst te geven. Een OR wordt democratisch gekozen en zal als zodanig tegenover zijn kiezers verantwoording moeten afleggen. Terughoudendheid is dus geboden bij het oordeel dat de ontbinding van een OC onrechtmatig is. Er is onvoldoende grond voor het voorshands oordeel dat de OR onrechtmatig heeft gehandeld. Mogelijk is juist dat sprake is van 'management by intimidation'. In deze procedure kan echter niet worden vastgesteld of daadwerkelijk sprake is van management by intimidation, alleen al niet omdat de directie van DSP hier geen partij is. Evenmin zal de subsidiaire vordering (spoedige verkiezingen) worden toegewezen. Ter zitting bleek dat de OR inmiddels al een aanvang heeft gemaakt met het instellen van een nieuwe vorm van medezeggenschap op DSP. Er is een oproep geplaatst voor kandidaten en eiser 1 en eiser 2 hebben zich hier bovendien voor aangemeld. Dat de nieuwe vorm van medezeggenschap waaraan of waarmee thans gewerkt wordt niet volstaat, al was het maar als zijnde een voorlopige vorm, blijkt niet. Eiser 1 en eiser 2 zijn kennelijk zelf óók bereid om in de nieuwe vorm van zeggenschap te participeren, ook al is dat dan wellicht met de nodige reserves van hun kant. Het gevorderde zal derhalve worden afgewezen.