Rechtspraak
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Utrecht), 14 februari 2018
ECLI:NL:RBMNE:2018:481
werkneemster/De Volksbank N.V.
Feiten
Werkneemster is op 1 maart 1997 in dienst getreden van De Volksbank. De functie van werkneemster kwam te vervallen als gevolg van een reorganisatie. Voor werkneemster bestond een herplaatsingsmogelijkheid in de functie van financieel adviseur. Werkneemster heeft op 27 februari 2014 bezwaar gemaakt bij de Toetsingscommissie Sociaal Plan tegen het besluit van De Volksbank om haar definitief te benoemen in de functie van financieel adviseur. Werkneemster heeft zich op 17 maart 2014 ziek gemeld in verband met burn-outklachten. Op 30 april 2015 is werkneemster met een tweede spoortraject gestart. Dit traject eindigde op 30 oktober 2015. Op 23 januari 2017 heeft werkneemster zich opnieuw ziek gemeld. Werkneemster heeft, kort samengevat, onder meer ontbinding van de arbeidsovereenkomst gevorderd (art. 7:671c BW).
Oordeel
De kantonrechter is van oordeel dat vast is komen te staan dat sprake is van een zodanig verstoorde arbeidsrelatie dat geen basis meer bestaat voor een vruchtbare samenwerking. Het verzoek van werkneemster tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst op zo kort mogelijke termijn, zal derhalve worden toegewezen. De omstandigheden die ertoe moeten leiden dat de arbeidsovereenkomst dient te eindigen, zijn volgens werkneemster het gevolg van ernstig verwijtbaar handelen van De Volksbank.
De eerste fase betreft de periode voorafgaand aan de start van het Persoonlijk Activiteiten Plan (PAP). De kantonrechter is van oordeel dat De Volksbank in dit stadium niet het verwijt kan worden gemaakt dat zij de overspannenheid van werkneemster heeft miskend of in redelijkheid signalen hiertoe had behoren op te pikken. De tweede fase vangt aan op het moment dat bekend wordt dat de functie van werkneemster komt te vervallen als gevolg van de reorganisatie. De vraag is voorts of werkneemster de gerechtvaardigde verwachting had dat de benoeming per 1 februari 2013 tot financieel adviseur en het PAP-traject een vrijblijvend karakter kenden en zij tot haar definitieve benoeming de mogelijkheid had om af te zien van de nieuwe functie en te opteren voor een afvloeiing op grond van het sociaal plan. Dat een werknemer qua kennis- en vaardigheidsniveau aan het functieprofiel voldoet, betekent op zichzelf niet dat hij in staat is om de functie uit te voeren. De Volksbank had aandacht moeten besteden aan de behoeftes en onzekerheden van werkneemster. De kantonrechter is echter van oordeel dat dit handelen van De Volksbank niet als ernstig verwijtbaar kan worden aangemerkt. Tot slot resteert de fase na de definitieve benoeming per 1 maart 2014 van werkneemster in de functie van financieel adviseur. De reeds daar aan voorafgaande lange ziekteperiode en de expliciete mededeling van werkneemster dat zij zich niet in staat achtte het eigen werk in volle omvang te kunnen uitoefenen, hadden De Volksbank moeten doen besluiten niet langer toe te werken naar terugkeer in het eigen werk, maar actief te bevorderen dat werkneemster binnen de organisatie ander passend werk kon verrichten. Nu juist de gedachte het eigen werk op enig moment weer te moeten uitvoeren de arbeidsongeschiktheid van werkneemster deden verergeren, heeft De Volksbank de re-integratie van werkneemster belemmerd en daarmee haar re-integratieverplichtingen ernstig veronachtzaamd. Op grond van het bovenstaande is de kantonrechter van oordeel dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen en nalaten van De Volksbank. Werkneemster heeft recht op de transitievergoeding. De kantonrechter is van oordeel dat, nu vast staat dat de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden als gevolg van ernstig verwijtbaar handelen en nalaten van De Volksbank, werkneemster op grond van artikel 7:671c lid 2 sub b BW aanspraak kan maken op een billijke vergoeding. Gelet op alle omstandigheden van het geval acht de kantonrechter een billijke vergoeding van € 20.000 in dit geval passend.