Rechtspraak
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Leeuwarden), 27 maart 2018
ECLI:NL:GHARL:2018:2862
werknemer c.s./Horecagroothandel Brouwer B.V.
Feiten
Zoals in het tussenarrest is overwogen is op het geschil tussen partijen het vóór 1 juli 2015 geldende recht van toepassing. Het hof blijft bij dat oordeel. Werknemer 1 en 2 zijn door HGB op staande voet ontslagen. Werknemer 1 en werknemer 2 berusten in het gegeven ontslag, maar zijn van mening dat HGB hun arbeidsovereenkomsten kennelijk onredelijk heeft opgezegd en HGB deswege schadeplichtig is. De kantonrechter heeft alleen toegewezen de vordering van werknemer 1 tot betaling van een bedrag van € 17.834,77 bruto.
Oordeel
In het tussenarrest heeft het hof onder meer geoordeeld dat aan het ontslag op staande voet een dringende reden ten grondslag ligt en de aangedragen reden niet vals of voorgewend is. Hierdoor heeft de kantonrechter naar het oordeel van het hof terecht in conventie de gevraagde verklaring voor recht en de gevorderde schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag afgewezen. Het hof heeft in het tussenarrest verder geoordeeld dat tegen de afwijzing van (het voorschot op de) tantième over 2012 geen kenbare grief is geformuleerd, zodat op dit onderdeel de afwijzende beslissing van de kantonrechter in stand blijft. Voorts heeft het hof geoordeeld dat de kantonrechter terecht HGB heeft veroordeeld tot betaling van een vergoeding voor het navigatiesysteem en het bedrag daartoe heeft gesteld op € 500. Het hof heeft in het tussenarrest eveneens geoordeeld dat grief 1 in het incidenteel appel in zoverre slaagt dat aan werknemer 1 een lager bedrag aan opgebouwde maar niet opgenomen vakantiedagen toekomt dan de kantonrechter heeft vastgesteld. Het hof heeft voorts in het tussenarrest geoordeeld dat de kantonrechter terecht heeft afgewezen de vorderingen van HGB in reconventie betreffende [G]/'[H]' van € 6.250 en terecht heeft toegewezen de gefixeerde schadevergoedingen. Verder heeft het hof in het tussenarrest geoordeeld dat de kantonrechter ten onrechte heeft toegewezen de vordering jegens werknemer 2 van € 3.000 betreffende cafetaria '[E]'. Uit het voorgaande volgt dat de kantonrechter terecht het merendeel van de vorderingen van werknemer 2 en werknemer 1 in conventie heeft afgewezen en hen daarmee op goede gronden in de proceskosten in conventie heeft veroordeeld. Grief XVII in het principaal appel slaagt daardoor niet. In hoger beroep hebben werknemer 2 en werknemer 1 gesteld dat zij aan het vonnis van de kantonrechter uitvoering hebben gegeven en bij vernietiging van het vonnis het betaalde bedrag – door hen is dat berekend op € 46.726,33 – terugvorderen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 mei 2014. Uit het hiervoor overwogene volgt dat alleen werknemer 2 een bedrag van € 3.000 met de daarover gevorderde wettelijke rente vanaf 11 juni 2013 te veel heeft betaald, zodat het hof dit bedrag zal toewijzen. Uit doelmatigheidsoverwegingen zal het hof dit bedrag niet compenseren met overige bedragen die in dit arrest ten laste van werknemer 2 worden toegewezen. De grieven I t/m XI, XIII t/m XVII in het principaal appel falen. De grieven XII (gedeeltelijk) en XV in het principaal appel slagen. In het incidenteel appel slaagt grief 1 gedeeltelijk, terwijl de grieven 2 t/m 5 in het incidenteel appel falen.