Rechtspraak
Gerechtshof Den Haag (Locatie Den Haag), 19 december 2017
ECLI:NL:GHDHA:2017:3670
werknemer/Haeghe Groep
Feiten
Werknemer is per 20 juni 1994 bij de Haeghe Groep in dienst getreden. Zijn huidige functie is productiemedewerker 3 op de afdeling elektromontage. Werknemer heeft zich op 24 april 2015 ziek gemeld met astma- en hartklachten. In eerste aanleg heeft werknemer loon gevorderd over de periode van 20 juli 2015 tot 5 oktober 2015. De kantonrechter heeft werknemer niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering. Tegen dit oordeel keert werknemer zich in hoger beroep. De grief richt zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat het deskundigenoordeel van 20 november 2015 alleen betrekking had op 1 juni 2015 en niet op de geschildatum 20 juli 2015, waardoor het deskundigenoordeel inhoudelijk niet aan het bepaalde in artikel 7:629a lid 1 BW voldoet; werknemer is daarom niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek. Voorts richt de grief zich tegen het oordeel dat de goede procesorde zich verzette tegen toewijzing van het aanhoudingsverzoek van werknemer om een nieuw deskundigenoordeel te vragen.
Oordeel
Ontvankelijkheid/deskundigenoordeel
Werknemer heeft in eerste aanleg een recent deskundigenoordeel van het UWV overgelegd, van 20 november 2015, dat feitelijk betrekking had op zijn verhindering om de bedongen arbeid te verrichten. Er staat immers: 'Client is per geschildatum 01-06-2015 niet geschikt te achten voor het eigen werk'. In zoverre voldoet dit deskundigenoordeel aan het bepaalde in artikel 7:629a lid 1 BW. Dat het UWV bij brief van 7 december 2016 heeft bericht dat het deskundigenoordeel slechts specifiek betrekking had op een bepaalde datum, te weten 1 juni 2015, en daarmee een momentopname was die niet een-op-een aansloot op de nadien gelegen periode van de loonvordering, maakt dat niet anders. Dit geldt temeer in de situatie waarin uit de aanvraag voor het deskundigenoordeel blijkt dat een oordeel is gevraagd met een ruimere strekking en over een ruimere periode dan per ‘datum 1 juni 2015’, waartoe het UWV het deskundigenoordeel desondanks heeft beperkt. Gelet ook op het doel van het vereiste van het overleggen van een deskundigenoordeel (HR 20 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2128), namelijk het versterken van de rechtspositie van de werknemer en het bevorderen van een efficiënte geschilbeslechting, past het niet ten aanzien van de loonvordering van de werknemer inhoudelijk verdergaande eisen te stellen aan het deskundigenoordeel dan vermeld in artikel 7:629a lid 1 BW, en wel zodanig dat de rechter in een kwestie als de onderhavige de vordering op voorhand afwijst dan wel de werknemer niet-ontvankelijk verklaart en niet meer toekomt aan een inhoudelijk oordeel over de loonvordering. De kantonrechter heeft werknemer ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
De Haeghe Groep heeft ook in hoger beroep betoogd (onder verwijzing naar onder andere Hof Amsterdam 22 mei 2003, ECLI:GHAMS:2003:AO3200) dat werknemer niet-ontvankelijk is en gesteld dat met de ratio van artikel 7:629a lid 1 BW onverenigbaar is dat het deskundigenoordeel eerst in hoger beroep wordt overgelegd. Dit beroep op niet-ontvankelijkheid berust echter op het onjuiste uitgangspunt dat in eerste instantie geen deskundigenoordeel is overgelegd, zoals hiervoor is geoordeeld. Bovendien geldt dat het hoger beroep juist dient voor het herstellen van fouten, zodat het mogelijk moet zijn om een deskundigenoordeel dat onduidelijkheden bevat, zoals in casu omdat het kennelijk slechts een momentopname betrof, te verduidelijken door overlegging van een nieuw deskundigenoordeel dat die onduidelijkheid wegneemt, zoals in casu, nu het nieuwe deskundigenoordeel onmiskenbaar ziet op de gehele periode van de loonvordering. Dit geldt temeer aangezien artikel 7:629a lid 5 BW voorziet in de mogelijkheid voor de rechter om op verzoek van een van partijen, of ambtshalve, te bevelen dat de deskundige zijn verklaring nader toelicht of aanvult.
Loondoorbetaling
Naar het oordeel van het hof leidt de inhoud van het deskundigenoordeel van 3 november 2015, mede gelet op de bevindingen van de verzekeringsarts over de medische situatie van werknemer, in combinatie met het deskundigenoordeel van 23 mei 2017, tot de conclusie dat werknemer arbeidsongeschikt was voor zijn eigen werk en daarom in beginsel recht heeft op doorbetaling van zijn loon en vakantietoeslag tijdens ziekte. Het verweer van de Haeghe Groep dat zij niet gehouden is tot loonbetaling omdat werknemer zijn re-integratie heeft gedwarsboomd en zich niet als goed werknemer heeft gedragen, wordt verworpen. Ingevolge lid 3 van artikel 7:629 BW heeft de werknemer geen recht op loondoorbetaling in de daar onder a tot en met f genoemde gevallen. Het goed werknemerschap wordt niet genoemd en geldt dan ook niet als loonuitsluitingsgrond. Voor zover in de stelling van de Haeghe Groep een beroep gelezen moet worden op de onder c of d genoemde grond, heeft zij deze gronden voor loonuitsluiting niet voldoende onderbouwd.