Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 3 april 2018
ECLI:NL:GHSHE:2018:1406
vennootschap 1/vennootschap 3 c.s.
Feiten
Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter voor recht verklaard dat de werknemers van geïntimeerde 3 en geïntimeerde 2 die 55 jaar of ouder zijn, niet verplicht zijn om een consignatiedienst te verrichten. Voorts heeft de kantonrechter ieder van gedaagde partijen bevolen om werknemers van 55 jaar en ouder niet langer verplicht te stellen consignatiediensten te verrichten. De overige vorderingen van appellante, onder meer inhoudende dat de werknemers die stoppen met het verrichten van consignatiediensten, wel de consignatietoeslag blijven ontvangen, heeft de kantonrechter afgewezen. Appelante gaat hiertegen in hoger beroep. Geïntimeerden komen in incidenteel hoger beroep tegen de toegewezen vorderingen.
Oordeel
Geïntimeerde 1 en (onder andere) appellante zijn een cao overeengekomen voor de werknemers bij geïntimeerden. Het gaat in deze zaak om de uitleg van de betreffende cao-bepalingen. Bij de beantwoording van de vraag of werknemers van 55 jaar of ouder van geïntimeerden verplicht kunnen worden om consignatiediensten te (blijven) verrichten acht het hof de tekst van de eerste zin van artikel 50 lid 3 van de cao duidelijk: ‘Aan werknemers die de leeftijd van 55 jaar hebben bereikt, wordt geen overwerk en consignatie meer verplicht gesteld.’ Het hof komt tot dezelfde conclusie als de kantonrechter. Geïntimeerden voeren voorts aan dat artikel 50 lid 3 van de cao in strijd is met de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij arbeid (hierna: WGBL). De objectieve rechtvaardigingsgrond ontbreekt. Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een objectief gerechtvaardigd onderscheid acht het hof van belang dat partijen blijkens artikel 50 lid 1 van de cao extra aandacht beogen te geven aan de ouder wordende werknemer en in artikel 50 lid 3 wordt dit uitgewerkt in die zin dat aan werknemers van 55 jaar en ouder naast de reguliere werkzaamheden in het kader van de arbeidsovereenkomst geen 24/7 consignatiedienst meer verplicht wordt gesteld. Het is een feit van algemene bekendheid dat werknemers, zij het wellicht in mindere mate dan vroeger, op oudere leeftijd minder vitaal worden en minder flexibel, zeker indien het gaat om een 24/7 beschikbaarheid. Het hof acht het gemaakte onderscheid derhalve in beginsel objectief gerechtvaardigd. Het hof acht het opnemen van een bepaling als de onderhavige in een ondernemings-cao ook een passend en noodzakelijk middel in het kader van het realiseren van een leeftijdsbewust personeelsbeleid. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat ten aanzien van de basisverplichtingen uit de arbeidsovereenkomst (zoals het aantal vaste uren) geen onderscheid naar leeftijd wordt gemaakt. In principaal hoger beroep gaat het om de vraag of een werknemer van geïntimeerden van 55 jaar of ouder nog steeds recht heeft op de consignatietoeslag indien hij op eigen initiatief stopt met het verrichten van consignatiediensten. Het hof overweegt het volgende. Het hof is met de kantonrechter van oordeel dat er onvoldoende aanknopingspunten bestaan om de in algemene bewoordingen gestelde tekst van artikel 50 lid 2: 'Na het behalen van de 55-jarige leeftijd zal geen enkele afbouw op het maandsalaris meer plaatsvinden' aldus uit te leggen dat die oudere werknemers die op eigen initiatief stoppen met consignatiediensten hun recht op de compensatietoeslag behouden. Het hof acht een dergelijk rechtsgevolg ook niet aannemelijk. Het leidt ertoe dat er niet alleen geen of weinig verschil is in beloning tussen de oudere werknemer die wél en de oudere werknemer die op eigen initiatief geen consignatiediensten meer verricht, maar er ontstaat ook een niet te rechtvaardigen verschil in beloning tussen de werknemers van 55 jaar en ouder die op eigen initiatief geen consignatiediensten meer verrichten en de jongere werknemers die geen consignatiediensten verrichten.