Rechtspraak
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Leeuwarden), 10 april 2018
ECLI:NL:GHARL:2018:3329
werknemer/Stichting Lentis Maatschappelijke Onderneming
Feiten
Lentis is een zorgorganisatie die onder meer bestaat uit zorggroep Forint. Op 1 maart 1998 is werknemer in dienst getreden bij een rechtsvoorganger van Lentis. Bij brief van 26 september 2011 heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg (de Inspectie) drie klachten aan Lentis doorgezonden. Er wordt geklaagd over de behandeling van patiënten op de afdeling B en C, en in het bijzonder wordt het ongenoegen uitgesproken over de bejegening door werknemer. Op 2 december 2011 heeft een gesprek plaatsgevonden met werknemer. Forint heeft tijdens dat gesprek aan werknemer kenbaar gemaakt dat Lentis niet met hem verder wil. Partijen hebben vervolgens ter beëindiging van de arbeidsovereenkomst een vaststellingsovereenkomst gesloten en gedateerd op 16 april 2012. Op of omstreeks 24 april 2012 is een arbeidsovereenkomst tot stand gekomen tussen werknemer en GGZ Friesland. Op 23 mei 2012 heeft werknemer een brief ontvangen van de EO, waarin wordt aangekondigd dat deze omroep in haar programma 'De Vijfde Dag' aandacht zal besteden aan misstanden binnen een afdeling waar werknemer werkt en dat hij in dat programma een grote rol zal gaan spelen. Op 14 juni 2012 heeft de EO het programma uitgezonden. Per brief van 18 juni 2012 heeft GGZ Friesland aan werknemer meegedeeld dat hij per 19 juni 2012 proeftijdontslag krijgt. Op 5 juli 2012 heeft werknemer de vaststellingsovereenkomst ontbonden, omdat Lentis met haar gepubliceerde reactie op het EO-programma tekort zou zijn geschoten in de nakoming van de vaststellingsovereenkomst. Bij vonnis in kort geding heeft de kantonrechter de loonvordering van werknemer afgewezen, omdat door een (buitengerechtelijke) ontbinding van de vaststellingsovereenkomst de arbeidsovereenkomst nog niet herleeft. De kantonrechter heeft tevens voorwaardelijk de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 november 2012 ontbonden onder toekenning van een vergoeding aan werknemer van € 273.341,39 bruto. Werknemer vordert in eerste aanleg onder meer te verklaren voor recht dat door ontbinding van de vaststellingsovereenkomst het tussen partijen tot 1 juni 2012 bestaande dienstverband is herleefd per 5 juli 2012. De kantonrechter heeft de zaak verwezen naar de meervoudige kamer. De rechtbank heeft vervolgens in haar bestreden vonnis van 19 februari 2014 voor recht verklaard dat de tussen partijen op 16 april 2012 gesloten vaststellingsovereenkomst op 5 juli 2012 buitengerechtelijk is ontbonden en heeft Lentis veroordeeld tot vergoeding van schade nader op te maken bij staat. Werknemer komt in hoger beroep.
Oordeel
Het hof stelt voorop dat niet in geschil is dat de uitzending 'De Vijfde Dag' een negatief beeld schetst van het functioneren van werknemer als psychiater. De reactie van Lentis op die uitzending houdt in dat Lentis dat beeld herkent en dat zij werknemer inmiddels ook van zijn functie en taken heeft ontheven. Een dergelijke reactie is naar het oordeel van het hof onmiskenbaar negatief voor werknemer. Die reactie levert daarmee een schending op door Lentis van haar verplichtingen voortvloeiend uit artikel 13 van de vaststellingsovereenkomst. Werknemer was derhalve bevoegd om de vaststellingsovereenkomst buitengerechtelijk te ontbinden vanwege de hiervoor besproken tekortkoming van Lentis, tenzij die tekortkoming gezien haar bijzondere aard of beperkte betekenis die ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigde. Het hof is van oordeel dat die uitzonderingssituatie zich niet voordoet. Het hof stelt voorop dat de ontbinding van een wederkerige overeenkomst de rechtsverhouding zoals die was ontstaan door de overeenkomst weer opheft. Vanwege het ontbreken van terugwerkende kracht brengt de ontbinding van een overeenkomst nog niet met zich dat een rechtsverhouding zoals die vóór de totstandkoming van de (ontbonden) overeenkomst bestond en door die overeenkomst is gewijzigd of tenietgegaan, weer van rechtswege herleeft. De onderhavige ontbinding van de vaststellingsovereenkomst op 5 juli 2012 resulteert dus niet van rechtswege in herleving van de, door die vaststellingsovereenkomst per 1 juni 2012 beëindigde, arbeidsovereenkomst. De uit een ontbinding voortvloeiende ongedaanmakingsverplichtingen brengen echter wel mee dat op Lentis de verplichting was komen te rusten om haar medewerking te verlenen aan het herstel van die arbeidsverhouding. Vast staat dat werknemer Lentis heeft gesommeerd om het dienstverband weer te herstellen met ingang van 5 juli 2012 en dat Lentis daaraan geen gevolg heeft gegeven. Daarmee staat vast dat Lentis tekort is geschoten in haar uit de ontbinding van de vaststellingsovereenkomst voorvloeiende verplichting tot ongedaanmaking. Die tekortkoming is aan Lentis toerekenbaar en maakt haar schadeplichtig. Uitgaande van die situatie zou werknemer in beginsel aanspraak hebben gehad op loonbetaling over de periode van 5 juli 2012 tot 1 november 2012, de datum waarop de arbeidsovereenkomst voorwaardelijk is ontbonden. Het bedrag aan gederfd loon is bruto toewijsbaar. De vordering van werknemer tot toekenning van de ontbindingsvergoeding bij wege van schadevergoeding aan hem is eveneens toewijsbaar. Er wordt geen aanvullende schadevergoeding toegewezen, omdat GGZ-Friesland tot proeftijdontslag is overgaan. Voor de door werknemer gevorderde immateriële schadevergoeding geldt ook dat een vergoeding voor dergelijk nadeel geacht moet worden te zijn begrepen in de ontbindingsvergoeding.