Rechtspraak
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 17 mei 2018
ECLI:NL:RBROT:2018:3858
Stichting Huisartsenposten Rijnmond/werkneemster
Feiten
Werkneemster is op 1 januari 2011 in dienst getreden bij Hap Rijnmond als locatiemanager bij de locatie Ruwaard. Naast werkneemster is ook mevrouw J. locatiemanager voor de locatie Ruwaard. Op 7 november 2017 hebben werkneemster en J. met H. (interim-voorzitter van de raad van bestuur) gesproken en aan haar kenbaar gemaakt dat zij geen vertrouwen meer hadden in de beleidscommissie (BC). De BC heeft uitgesproken geen vertrouwen meer te hebben in werkneemster en J. Op 4 december 2017 heeft – nadat werkneemster een time-out heeft gehad van 14 dagen – een vervolggesprek plaatsgevonden. Daarin zijn aan werkneemster drie opties geboden: (1) terugkeer als locatiemanager op locatie Ruwaard met intensieve coaching en begeleiding, (2) een andere functie binnen de organisatie of (3) beëindiging van het dienstverband. Op 7 december 2017 heeft werkneemster zich ziek gemeld. In januari 2018 is tussen partijen een mediationtraject gestart. Dit traject is voortijdig afgebroken. Hap Rijnmond heeft verzocht de arbeidsovereenkomst op de g-grond te ontbinden, zonder toekenning van een transitievergoeding. Werkneemster verzoekt onder meer, voor het geval de ontbinding wordt toegewezen, toekenning van de wettelijke transitievergoeding en een billijke vergoeding van € 50.000.
Oordeel
Naar het oordeel van de kantonrechter is voldoende gebleken dat sprake is van een redelijke grond voor ontbinding. De verstoorde arbeidsverhouding is door werkneemster reeds erkend. Ook heeft zij toen opgemerkt dat zij de kans dat de verstoring ongedaan kan worden gemaakt, niet groot acht. Voor wat betreft het toekennen van een transitie- dan wel billijke vergoeding komt de beoordeling aan op een analyse van de gebeurtenissen op de locatie Ruwaard vanaf het najaar 2017. Van belang zijn de gebeurtenissen tussen 7 november 2017 en 7 december 2017 en met name is cruciaal de vaststelling dat partijen deze periode zeer verschillend hebben beleefd. In de visie van Hap Rijnmond is de escalatie ontstaan nadat werkneemster stevige kritiek heeft geuit op de BC, en uit het onderzoek dat H. daarna heeft verricht is gebleken dat er vanuit de triagisten en huisartsen ook kritiek was op het functioneren van de locatiemanagers. In gesprekken die hebben plaatsgevonden, was werkneemster zich onvoldoende bewust van haar eigen sleutelpositie binnen de organisatie, en niet in staat om mee te denken over andere oplossingen dan de oplossing dat de BC vervangen zou moeten worden. Op verdere gespreksuitnodigingen is werkneemster zelf niet ingegaan. Vanwege de escalatie en de over en weer bestaande kritiek was het niet meer dan reëel om werkneemster begeleiding en coaching aan te bieden teneinde haar werkzaamheden te kunnen hervatten, alsmede om haar ook andere opties aan te bieden. Werkneemster is niet bereid gebleken om over die opties na te denken, ook niet na het mislukte mediationtraject, als gevolg waarvan volgens Hap Rijnmond de impasse is ontstaan. Werkneemster heeft de gebeurtenissen daarentegen zo ervaren dat de kritiek vanuit de BC en de triagisten moet worden gezien als kritiek vanuit Hap Rijnmond op haar functioneren. In geen van beide visies valt naar het oordeel van de kantonrechter een specifieke oorzaak van de verstoorde arbeidsverhouding aan te wijzen. Naar het oordeel van de kantonrechter valt dan ook geen van partijen een ernstig verwijt te maken. De transitieveroeding zal daarom worden toegewezen en de verzochte billijke vergoeding zal worden afgewezen.