Rechtspraak
Rechtbank Limburg (Locatie Maastricht), 7 juni 2018
ECLI:NL:RBLIM:2018:5370
werknemer/Stichting Voortgezet Onderwijs Parstad Limburg
Feiten
Werknemer is op 1 januari 1989 bij (de rechtsvoorganger van) SVOPL in dienst getreden als docent bouwtechniek. Sinds 2002 is werknemer bekend met burn-outklachten. Tijdens het surveilleren in de kantine op 29 januari 2014 heeft een leerling een flesje tegen het achterhoofd van werknemer gegooid. Werknemer heeft zich vervolgens ziek gemeld. Bij brief van 24 maart 2016 heeft werknemer SVOPL aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van het voorval op 29 januari 2014. SVOPL heeft bij brief van 2 juni 2016 laten weten aansprakelijkheid af te wijzen. Per 1 augustus 2016 is de arbeidsovereenkomst op initiatief van SVOPL met wederzijds goedvinden beƫindigd. Werknemer verzoekt op grond van artikel 1019w Rv (deelgeschilprocedure) de kantonrechter onder meer te verklaren voor recht dat SVOPL op grond van artikel 7:658 BW aansprakelijk is voor de door hem geleden schade als gevolg van het ongeval op 29 januari 2014.
Oordeel
De kantonrechter volgt SVOPL in haar standpunt en is van oordeel dat het onderhavige geschil zich niet leent voor een afdoening in het kader van een deelgeschilprocedure. Om een oordeel te kunnen geven over de verzochte verklaring voor recht is van essentieel belang dat vastgesteld wordt of er een causaal verband is tussen de door werknemer gestelde psychische klachten en het voorval. Relevant daarbij is of werknemer voorafgaand aan het voorval al psychische klachten ondervond. Op basis van de in het geding gebrachte stukken en hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd kan niet vastgesteld worden of er een causaal verband bestaat tussen de door werknemer gestelde psychische klachten en het voorval op 29 januari 2014. Evenmin is duidelijk of werknemer een leeg of vol flesje tegen zijn achterhoofd gegooid heeft gekregen. Gelet op de uiteenlopende standpunten van partijen is ook onduidelijk of er sprake is van een arbeidsongeval of een beroepsziekte. Evenmin kan bij de huidige stand van zaken beoordeeld worden of SVOPL al dan niet voldaan heeft aan haar zorgplicht. Er bestaat onduidelijkheid over het veiligheidsbeleid en het toezicht. Niet duidelijk is wat er aan veiligheidsbeleid was, hoe daaraan uitvoering werd gegeven en of er voldoende toezicht was. Gezien het voorgaande kunnen de voor het beantwoorden van de aansprakelijkheidsvraag van belang zijnde feiten onvoldoende worden vastgesteld. Voor de beoordeling van de vraag of SVOPL aansprakelijk is voor de schade die werknemer stelt te hebben geleden als gevolg van het voorval op 29 januari 2014 zal gelet op de gemotiveerde betwisting door SVOPL nadere bewijsvoering nodig zijn. Op grond van het vorenstaande is de kantonrechter van oordeel dat de investering in tijd, geld en moeite niet opweegt tegen het belang van het verzoek en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren. Het verzochte met betrekking tot de vaststelling van de aansprakelijkheid zal dan ook worden afgewezen.