Rechtspraak
Rechtbank Noord-Holland (Locatie Zaanstad), 4 juni 2018
ECLI:NL:RBNHO:2018:4851
werknemer/Subito Dienstverlening B.V.
Feiten
Werknemer is op 5 juli 2012 in dienst getreden bij Subito, laatstelijk in de functie van Grondwerker DLP (Deskundig Leidinggevende Projecten). Tussen partijen is in 2012 een uitzendovereenkomst aangegaan, die in een schriftelijke arbeidsovereenkomst van 3 oktober 2012 is benoemd als 'Arbeidsovereenkomst Fase 1&2'. Vanaf 8 februari 2016 zijn tussen partijen verschillende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd gesloten. In totaal zijn in de periode na 8 februari 2016 vier arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd aangegaan. De laatste arbeidsovereenkomst dateert van 31 augustus 2017 en ziet op de periode van 11 februari 2017 tot 10 februari 2018. Werknemer heeft zijn werkzaamheden vanaf 8 februari 2016 steeds verricht bij opdrachtgever en inlener Mateboer Milieu Techniek B.V. (hierna: Mateboer). Subito heeft in een brief van 8 februari 2018 aan werknemer meegedeeld dat zijn arbeidsovereenkomst van rechtswege eindigt per 9 maart 2018. In de aanhef van die brief is vermeld dat het gaat om een 'Aanzegbrief'. Werknemer heeft in een brief van 22 februari 2018 aan Mateboer laten weten dat hij van mening was dat hij per 11 februari 2018 in vaste dienst is bij Mateboer. Na ontvangst van deze brief heeft Mateboer aan Subito meegedeeld dat zij geen gebruik meer wenste te maken van de diensten van werknemer. Werknemer verzoekt de kantonrechter Subito te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding van € 29.944,10 bruto, een vergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 9.547,80 bruto en een transitievergoeding van € 5.701 bruto.
Oordeel
Vast staat dat Subito met de brief van 8 februari 2018 heeft bedoeld om aan de aanzegverplichting te voldoen en dat werknemer die brief heeft ontvangen. Werknemer heeft er echter op gewezen dat hij deze brief niet eerder heeft ontvangen dan als bijlage bij de e-mail van 5 maart 2018 van Subito. Subito heeft niet kunnen aantonen dat zij de brief van 8 februari 2018 heeft verstuurd op of rond die datum, en evenmin dat werknemer die brief eerder dan bij de e-mail van 5 maart 2018 heeft ontvangen. Ook is niet gebleken dat werknemer de aan hem bij de e-mail van 5 maart 2018 toegestuurde arbeidsovereenkomst voor de periode van 11 februari 2018 tot 10 maart 2018 eerder heeft ontvangen. Vast staat verder dat deze overeenkomst niet door werknemer is ondertekend. Dat betekent dat de laatste arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd op 10 februari 2018 is geëindigd en dat Subito ten aanzien van het einde van deze arbeidsovereenkomst niet aan haar aanzegverplichting heeft voldaan. Subito heeft werknemer immers niet vóór 10 februari 2018 schriftelijk geïnformeerd dat de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd op die datum van rechtswege zou eindigen. Omdat werknemer zijn werkzaamheden na 10 februari 2018 heeft voortgezet en Subito de aanzegverplichting niet is nagekomen, volgt uit de hiervoor genoemde wettelijke bepaling dat de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die van rechtswege afliep op 10 februari 2018, op dezelfde voorwaarden en tot 10 februari 2019 is voortgezet (art. 7:668 lid 4, onderdeel a, BW). De opzegging op 5 maart 2018 is in strijd met de wet en ongeldig, omdat werknemer daarmee niet heeft ingestemd (art. 7:671 BW). Overigens moet ook de brief van Subito van 26 maart 2018 als een ongeldige opzegging worden aangemerkt. De gevorderde vergoeding wegens onregelmatige opzegging zal worden toegewezen. Uitgaande van het einde van de arbeidsovereenkomst per 10 maart 2018 heeft werknemer aanspraak op een transitievergoeding (art. 7:673 lid 1 BW). Omdat aan de inkomensschade van werknemer door toekenning van de vergoeding wegens onregelmatige opzegging en de transitievergoeding al voor een deel wordt tegemoetgekomen, ziet de kantonrechter aanleiding om de billijke vergoeding vast te stellen op een bedrag van € 4.500 bruto. Daarmee wordt werknemer naar het oordeel van de kantonrechter ook voldoende gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen door Subito.