Naar boven ↑

Rechtspraak

R.J. Security B.V./werknemer
Rechtbank Overijssel (Locatie Enschede), 14 juni 2018
ECLI:NL:RBOVE:2018:2069

R.J. Security B.V./werknemer

Einde van rechtswege arbeidsovereenkomst. Werknemer die in de beveiliging werkte, wordt verdacht van moord/doodslag. Toestemming om (beveiligings)werkzaamheden te verrichten wordt ingetrokken. Werknemer heeft geen recht op transitievergoeding wegens ernstig verwijtbaar handelen.

Feiten

Werknemer is op 1 december 2010 in dienst getreden bij werkgeefster als particulier beveiliger gedurende 36 uur per week. Het laatstverdiende loon bedroeg 2.092 euro bruto per maand exclusief vakantiegeld, dertiende maand en variabele looncomponenten. In de arbeidsovereenkomst is onder meer het volgende bepaald: 'Artikel 13: de werkgever behoudt zich het recht voor het dienstverband per direct te beëindigen, zonder opzegtermijn, wanneer aan werknemer, ingevolge circulaire particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus, geen toestemming aan de werknemer wordt verleend om beveiligingswerkzaamheden uit te voeren. De arbeidsovereenkomst wordt dan van rechtswege ontbonden.' Bij brief van 28 november 2017 heeft de korpschef aan werkgeefster meegedeeld dat de toestemming als bedoeld in artikel 7 lid 2 van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus om werknemer (beveiligings)werkzaamheden te laten verrichten (verder: de toestemming), is ingetrokken. Werknemer heeft tegen het voorgenomen besluit geen zienswijze ingediend. Evenmin heeft hij tegen het besluit tot intrekking van de toestemming bezwaar gemaakt. Werkgever heeft werknemer laten weten dat de arbeidsovereenkomst, kort samengevat, van rechtswege ten einde is genomen als gevolg van het feit dat werknemer niet langer beschikt over toestemming van de overheid voor het verrichten van (beveiligings)werkzaamheden.

Oordeel

Het gaat in deze zaak in de eerste plaats om de vraag of werkgeefster moet worden veroordeeld tot betaling van een transitievergoeding als bedoeld in artikel 7:673 BW. Tussen partijen is niet langer in geschil dat de arbeidsovereenkomst ingaande 28 november 2017 is geëindigd, zodat daarvan uit zal worden gegaan. Ten tijde van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst was werknemer al vanaf 29 augustus 2017, derhalve gedurende drie maanden, niet in staat zijn werkzaamheden te verrichten omdat hij is aangehouden op verdenking van moord/doodslag en om die reden is gedetineerd. Werkgeefster is ten gevolge van de verdenking van werknemer dagenlang geconfronteerd met een rechercheonderzoek binnen haar bedrijf. Een medewerker is daar drie dagen door in beslag is genomen. Werknemer heeft geen zienswijze ingediend naar aanleiding van het voornemen van de korpschef om de toestemming in te trekken en hij heeft geen bezwaar (en beroep) ingesteld tegen het besluit waarbij de korpschef daadwerkelijk tot intrekking van de toestemming is overgegaan. Nu werknemer geen rechtsmiddel heeft aangewend tegen het besluit waarbij de toestemming is ingetrokken, dient als vaststaand te worden aangenomen dat hij niet meer beschikt over de betrouwbaarheid die nodig is voor de te verrichten werkzaamheden. Op grond van bovengenoemde omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, is de kantonrechter van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van werknemer. Niet alleen dient aangenomen te worden dat hij niet beschikt over de vereiste betrouwbaarheid om als beveiliger te werken, ook heeft hij zijn werkgeefster in diskrediet gebracht doordat zij als beveiligingsbedrijf, waar veiligheid en betrouwbaarheid belangrijk items zijn, geassocieerd wordt met een werknemer die verdacht wordt van een zeer ernstig misdrijf, is zij drie dagen geconfronteerd met rechercheonderzoek en heeft zij van de een op de andere dag werknemer vanwege zijn detentie niet mee kunnen inzetten als beveiliger. De omstandigheid dat in het strafrecht de onschuldpresumptie geldt en er slechts sprake is van een verdenking tot het moment waarop iemand (onherroepelijk) is veroordeeld voor hetgeen waarvan hij wordt verdacht, doet aan hetgeen hiervoor is overwogen niet af.