Rechtspraak
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 4 juni 2018
ECLI:NL:RBROT:2018:4430
X/Compressor Products International GMBH
Feiten
In de periode oktober 2013 tot en met december 2017 heeft X (hierna: opdrachtnemer) werkzaamheden als monteur verricht voor Compressor Products International GMBH (hierna: CPI). Deze werkzaamheden zijn hoofdzakelijk bij Esso te Botlek-Rotterdam uitgevoerd. Op 27 juli 2017 heeft CPI aan opdrachtnemer een voorstel gedaan om de rechtsverhouding met opdrachtnemer op basis van een arbeidsovereenkomst voort te zetten. Opdrachtnemer heeft dit voorstel van de hand gewezen. Op 29 augustus 2017 hebben partijen met elkaar afgesproken hun samenwerking per 31 december 2017 te beëindigen. Aan de kantonrechter is thans de vraag voorgelegd of tussen partijen een arbeidsovereenkomst heeft bestaan. Werknemer verzoekt in dit verband een transitievergoeding en deugdelijke afwikkeling van het dienstverband. CPI is daarentegen van mening dat haar rechtsverhouding met opdrachtnemer door een overeenkomst van opdracht wordt beheerst.
Oordeel
De kantonrechter sluit zich aan bij de stelling van CPI dat de rechtsverhouding tussen partijen als overeenkomst van opdracht moet worden gekwalificeerd. Hierbij is het volgende van belang. Allereerst is komen vast te staan dat opdrachtnemer zichzelf sinds 2006 op zijn website als ‘zelfstandig ondernemer’ presenteert en een eenmanszaak drijft, die (eveneens vanaf 2006) bij de Kamer van Koophandel staat ingeschreven. Daarnaast heeft opdrachtnemer uitvoering gegeven aan het verzoek van CPI om haar wekelijks een factuur te sturen. Op de door opdrachtnemer verstuurde facturen staan zijn bedrijfsnaam, website, KvK-nummer en btw-nummer vermeld. Ook heeft opdrachtnemer op 10 oktober 2013 een VAR-WUO-verklaring aangevraagd, welke door de Belastingdienst is verstrekt. Tot slot wordt gewicht toegekend aan de omstandigheid dat partijen geen afspraken over vakantietoeslag, een eventuele dertiende maand en loondoorbetaling tijdens ziekte hebben gemaakt.
Gezagsverhouding ex artikel 7:610 BW
Opdrachtnemer stelt vervolgens dat tussen partijen sprake is van een gezagsverhouding in de zin van artikel 7:610 BW. Daartoe voert opdrachtnemer in de eerste plaats aan dat hij bij CPI een gebruikelijke verlofprocedure moest volgen en in het kader daarvan zijn vakantie en ‘andere afwezigheid’ met CPI diende af te stemmen. De kantonrechter volgt werknemer hierin niet, omdat CPI gemotiveerd heeft aangevoerd dat opdrachtnemer deze procedure gedurende de gehele rechtsverhouding niet één keer heeft gevolgd. In de tweede plaats voert opdrachtnemer aan dat hij wekelijks een lijst met de door hem gewerkte uren bij CPI moest indienen. Deze lijst kan volgens de kantonrechter evenmin de conclusie rechtvaardigen dat sprake is van een gezagsverhouding, omdat CPI heeft verklaard dat de lijst slechts diende (1) ter verificatie van de door opdrachtnemer opgegeven uren en (2) als basis voor declaraties aan Esso. In de laatste plaats wordt door opdrachtnemer aangevoerd dat hij zich aan diverse bedrijfsprotocollen diende te houden en dat CPI bevoegd was bij de uitvoering van het werk instructies of aanwijzingen te geven. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft CPI evenwel terecht opgemerkt dat bij een overeenkomst van opdracht ook sprake is van een zekere instructiebevoegdheid van de opdrachtgever. Derhalve is niet gebleken dat de instructiebevoegdheid van CPI verder ging dan bij een overeenkomst van opdracht gebruikelijk is.
Overige omstandigheden
Naar het oordeel van de kantonrechter blijkt ook uit overige omstandigheden van het geval dat opdrachtnemer ten onrechte ervan is uitgegaan dat tussen partijen een arbeidsovereenkomst bestond. Zo heeft opdrachtnemer bijvoorbeeld geen bezwaar gemaakt tegen de omstandigheid dat hij in een e-mailbericht van 14 maart 2015 door CPI als ‘zzp'er’ is aangemerkt. Ook merkt de kantonrechter op dat opdrachtnemer tot de inschakeling van zijn gemachtigde nimmer eerder aanspraak heeft gemaakt op zijn gestelde rechten als werknemer (zoals een dertiende maand, loondoorbetaling tijdens ziekte en een transitievergoeding). De conclusie luidt derhalve dat tussen partijen geen arbeidsovereenkomst heeft bestaan. Het verzoek van opdrachtnemer wordt derhalve afgewezen.