Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/ABN AMRO BANK N.V.
Rechtbank Amsterdam (Locatie Amsterdam), 15 juni 2018
ECLI:NL:RBAMS:2018:4377

werknemer/ABN AMRO BANK N.V.

ABN AMRO is vanwege een melding bij de tuchtcommissie toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de beëindigingsovereenkomst. Partijen zijn overeengekomen geen negatieve uitlatingen over en weer te doen. Schade nader op te maken bij staat.

Feiten

Werknemer is op 23 april 2013 in dienst getreden bij ABN AMRO. Werknemer is in 2016 met toestemming van ABN AMRO samen met een compagnon bedrijf X gestart, dat in samenwerking met UWV opleidingen aanbood aan 50-plussers met een WW-uitkering. Op 24 november 2016 is bij ABN AMRO een klacht binnengekomen van een cursist van bedrijf X. De klacht hield in dat de verwachting was gewekt dat ABN AMRO bij bedrijf X een andere (meer betrokken) rol zou vervullen dan in werkelijkheid het geval was. Op 28 februari 2017 heeft ABN AMRO vanwege de bevindingen in het onderzoeksrapport aan werknemer laten weten dat zij het dienstverband wil beëindigen. Op 2 maart 2017 hebben partijen een vaststellingsovereenkomst gesloten. In de beëindigingsovereenkomst is onder meer bepaald dat partijen zich in de toekomst niet ongunstig over elkaar zullen uitlaten. ABN AMRO heeft op 13 april 2017 melding gedaan bij de Stichting Tuchtrecht Banken (STB) van het handelen van werknemer. De tuchtcommissie Bancaire Sector heeft de klacht gedeeltelijk gegrond verklaard en aan werknemer een berisping opgelegd. Werknemer vordert onder meer dat voor recht wordt verklaard dat de beëindigingsovereenkomst tot stand is gekomen onder invloed van dwaling en dat de beëindigingsovereenkomst wordt vernietigd. Subsidiair vordert werknemer onder meer dat voor recht wordt verklaard dat ABN AMRO ernstig en toerekenbaar tekort is geschoten jegens werknemer in de nakoming van haar verplichtingen uit de beëindigingsovereenkomst.

Oordeel

Werknemer heeft relatief recent de bankierseed afgelegd. Voorafgaand aan de interviews is werknemer erop gewezen dat het interview, en de zaken die daarin besproken worden, deel uit kunnen maken van een disciplinair proces, een tuchtrechtelijke procedure en/of een strafrechtelijk onderzoek. Onder deze omstandigheden lag het op de weg van werknemer bij de onderhandelingen over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst naar de mogelijke andere consequenties van zijn handelwijze te informeren. Anders dan werknemer heeft betoogd rust op hem in dit verband een onderzoekplicht. Dit betekent dat geen sprake is van verschoonbare dwaling van werknemer. Subsidiair heeft werknemer aangevoerd dat ABN AMRO in strijd heeft gehandeld met de garanties in de vaststellingsovereenkomst dat partijen zich ten opzichte van elkaar niet ongunstig zullen uitlaten en dat zij over en weer ten aanzien van elkaars verplichtingen zullen zijn gekweten. Hierdoor is ABN toerekenbaar tekortgeschoten op grond waarvan zij gehouden is de als gevolg daarvan door werknemer geleden schade te vergoeden. Dit betoog slaagt. Anders dan ABN AMRO heeft bepleit kan niet worden gevolgd dat de melding bij STB geen ongunstige uitlating is in de zin van de vaststellingsovereenkomst. ABN AMRO heeft erop gehamerd dat zij een wettelijke plicht heeft om te melden, en dat zij die plicht niet contractueel kan uitsluiten. Voor zover het betoog van ABN AMRO moet worden verstaan als een beroep op artikel 3:40 BW, wordt dat betoog verworpen. De enkele omstandigheid dat een overeenkomst verplicht tot een verboden prestatie (voor zover daar al van moet worden uitgegaan) brengt niet mee dat de overeenkomst een verboden strekking heeft en dus nietig is. Veronderstellenderwijs uitgaande van een wettelijke plicht kan ABN AMRO zich in haar contractuele verhouding met werknemer hier niet achter verschuilen ter rechtvaardiging van haar tekortkoming. De tekortkoming kan aldus aan ABN AMRO worden toegerekend. Concluderend wordt geoordeeld dat sprake is van een tekortkoming van ABN AMRO, die aan haar kan worden toegerekend. Dit betekent dat de gevorderde verklaring voor recht zal worden toegewezen. Ditzelfde geldt voor de vordering strekkende tot vergoeding van de door werknemer geleden schade, op te maken bij staat.