Rechtspraak
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 22 juni 2018
ECLI:NL:RBROT:2018:4806
werknemer/KOERS GROEP B.V.
Feiten
Werknemer is op 1 februari 1989 bij Koers in dienst getreden in de functie van financieel administrateur. Op 14 februari 2012 heeft werknemer zich ziek gemeld. Vanaf begin oktober 2012 is werknemer gestart met re-integratiewerkzaamheden. Op 25 november 2013 heeft werknemer bij het UWV een WIA-uitkering aangevraagd. Deze uitkering is door het UWV bij besluit d.d. 6 februari 2014 geweigerd vanwege de omstandigheid dat Koers onvoldoende informatie heeft geleverd en op die grond derhalve niet aan haar re-integratieverplichtingen heeft voldaan, zodat een loonsanctie is opgelegd van een jaar, eindigend op 10 februari 2015. Bij besluit van 30 juni 2014 heeft het UWV de loondoorbetalingsverplichting van Koers verkort tot 4 juli 2014. Op 11 november 2014 heeft het UWV aan Koers toestemming gegeven om de arbeidsovereenkomst met werknemer op te zeggen. Koers heeft bij brief van 13 november 2014 de arbeidsovereenkomst met werknemer per 20 februari 2015 opgezegd.
Oordeel
Aansprakelijkheid op grond van artikel 7:658 BW
In geschil is allereerst of Koers jegens werknemer aansprakelijk is voor de schade die werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden stelt te hebben geleden (en nog lijdt). Als onweersproken staat vast dat bij werknemer na zijn ziekmelding een burn-out is geconstateerd. Ook psychisch letsel – zoals in het onderhavige geval een burn-out – valt onder de reikwijdte van artikel 7:658 BW (HR 11 maart 2005, ECLI:NL:HR:2005: AR6657). Koers heeft gemotiveerd betwist dat werknemer de door hem gestelde schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden en heeft daartoe onder meer aangevoerd dat een burn-out een multicausaal karakter heeft. Dit betekent dat de werknemer die stelt dat hij door zijn werk stressklachten heeft gekregen, feiten en omstandigheden met betrekking tot zijn werksituatie zal moeten stellen op grond waarvan kan worden aangenomen dat, c.q. in hoeverre, zijn klachten door zijn werk en niet door iets anders zijn ontstaan. Dit is naar het oordeel van de kantonrechter op grond van hetgeen door werknemer naar voren is gebracht echter niet, althans onvoldoende, komen vast te staan. Ook door hetUWV is in zijn beslissing d.d. 14 november 2014 geoordeeld dat UWV niet, althans onvoldoende, is gebleken van stelselmatige overbelasting. Dat de psychische klachten (uitsluitend) zijn gerelateerd aan het werk, en niet (mede) hun oorzaak hebben in privéomstandigheden, zoals door Koers gesteld, volgt evenmin uit de overige door werknemer overgelegde stukken, waaronder de rapporten van de Arboarts en de HSK-Groep. Naast de omstandigheid dat het causaal verband tussen de werkzaamheden en de schade niet is komen vast te staan, is ook overigens niet gebleken van een schending van de zorgplicht door Koers. Vaststaat dat Koers naar aanleiding van de bij haar bekend geworden hartklachten van werknemer (waarvan de relatie met het werk niet vaststaat), maatregelen heeft getroffen in die zin dat werknemer, zo is door hem zelf ook gesteld, het enige tijd rustiger aan heeft gedaan en hij daarnaast vaker thuis mocht werken. Op grond van het voorgaande is dan ook niet komen vast te staan dat de arbeidsomstandigheden zodanig waren dat naar objectieve maatstaven sprake was van overbelasting of dat Koers op grond van (tijdige) signalen van werknemer of van derden begreep of moest begrijpen dat het werk voor werknemer te zwaar was. [eiser] verwijt Koers voorts dat zijn arbeidsongeschiktheid in stand is gebleven/verergerd door het handelen/nalaten van Koers tijdens zijn re-integratie. Anders dan werknemer stelt, volgt uit de opgelegde loonsanctie niet dat Koers ‘op geen enkele wijze aan haar re-integratieverplichtingen heeft voldaan’. Voorgaande leidt ertoe dat de door werknemer gevorderde verklaring voor recht, inhoudende dat Koers aansprakelijk is op grond van artikel 7:658 BW, alsmede de op basis daarvan gevorderde vergoeding worden afgewezen.
Aansprakelijkheid op grond van artikel 7:611 BW
Nu is geoordeeld dat Koers niet is tekortgeschoten in de nakoming van de in artikel 7:658 BW lid 1 genoemde verplichtingen en zij ook overigens niet is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen, is er geen plaats voor een op 'gebruik en billijkheid' dan wel op goed werkgeverschap in het algemeen rustende verplichting om aan werknemer een schadevergoeding of tegemoetkoming te betalen. De gevorderde verklaring voor recht, inhoudende dat Koers zich niet heeft gedragen zoals een goed werkgever betaamt en dat Koers aansprakelijk is voor de schade die werknemer daardoor lijdt, wordt dan ook eveneens afgewezen.
Aansprakelijkheid op grond van artikel 7:681 (oud) BW
In geschil is voorts of sprake is van een kennelijk onredelijk ontslag in de zin van artikel 7:681 (oud) BW. Op grond van voornoemde omstandigheden komt de kantonrechter tot de conclusie dat de arbeidsmarktpositie van werknemer ten tijde van de beëindiging van het dienstverband voorzienbaar slecht was. De kantonrechter komt op grond van bovengenoemde omstandigheden en overwegingen tot het oordeel dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst kennelijk onredelijk is, omdat de gevolgen van de opzegging voor werknemer zodanig ernstig en daarmee onevenredig zijn in vergelijking met de belangen daarbij van Koers. Daarbij laat de kantonrechter zwaar meewegen dat aan werknemer met zijn langdurige en goede staat van dienst tot het moment van zijn arbeidsongeschiktheid een, gelet op de omstandigheden, magere financiële tegemoetkoming is verstrekt om hem in staat te stellen zijn levensstijl en financiële verplichtingen aan te passen aan de nieuwe situatie, terwijl aannemelijk is dat hij gedurende langere tijd inkomensschade zal lijden. Uitgaande van het laatstverdiende salaris van werknemer, de door hem ontvangen WIA-uitkering alsmede de reeds door hem van Koers ontvangen vergoeding van € 7.988 resulteert dit in een bedrag aan schade van in totaal € 15.976 bruto.