Rechtspraak
werknemer/werkgever
Feiten
A is in dienst van B. In de beschikking van 16 januari 2018 is geoordeeld dat het verzoek van A grotendeels behoort te worden afgewezen. Van zijn verzoek resteren de vordering tot betaling van het vakantiegeld en de niet-genoten vakantiedagen. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de opbouw en opname van de vakantiedagen.
Oordeel
Artikel 7 van de arbeidsovereenkomst met A bepaalt onder meer dat hij recht heeft op 25 vakantiedagen per jaar. Ook bepaalt de overeenkomst dat, indien er sprake is van een algemene bedrijfssluiting, de werknemer vakantie zal opnemen tijdens die bedrijfssluiting en dat, wanneer het bedrijf gesloten is wegens het collectief opnemen van één of meer ATV-dagen, de werknemer dan voor die dag een extra vrije dag geniet met behoud van salaris boven de aan hem toegekende dagen. Bij de berekening van het aantal resterende vakantiedagen gaat B er ten onrechte van uit dat de als (extra) vakantiedagen genoten ATV-dagen (in verband met de bedrijfssluiting tijdens die dagen) op het saldo van 25 dagen in mindering mogen worden gebracht. Die ‘ATV-dagen’ van A komen immers bovenop het aantal van 25 vakantiedagen. De rechtbank gaat daarom uit van 25 vakantiedagen per jaar en laat de genoten vakantiedagen die samenvallen met de collectief genoten ATV-dagen buiten beschouwing. B is niet bevoegd de volgens hem door A onder werktijd verrichte privéactiviteiten, waarmee volgens haar ten minste 100 uren zijn gemoeid, met het vakantiedagensaldo te verrekenen. Van verjaring na vijf jaren (art. 7:642 BW) of van verval na zes maanden (art. 7:640a BW) is geen sprake. Verjaring niet omdat de termijn van vijf jaren niet is verstreken, en verval niet omdat A ten gevolge van de schorsing in december 2016 redelijkerwijs niet in staat is geweest daarna vakantiedagen op te nemen. Het beding in de arbeidsovereenkomst dat niet-genoten vakantiedagen aan het einde van het jaar vervallen, is in strijd met de wet en daarom nietig (art. 7:645 BW). In totaal heeft A nog recht op € 17.581,74 bruto.