Rechtspraak
Werknemer/Werkgever
Feiten
Werknemer heeft onder meer verzocht het ontslag op staande voet, gegeven door werkgever aan werknemer op 22 november 2017, te vernietigen en voor recht te verklaren dat de arbeidsovereenkomst nog steeds voortduurt. Werkgever is een zorginstelling die zich vanaf 2004 bezighoudt met de behandeling van leerstoornissen. Werknemer was bestuurder van deze stichting. Bij brief van 22 november 2017 is werknemer op staande voet ontslagen nadat hij als bestuurder op 12 september 2017 was geschorst.
Oordeel
Werkgever heeft een overeenkomst van opdracht overgelegd, gedateerd 28 oktober 2014. Uit deze overeenkomst van opdracht volgt naar het oordeel van de rechtbank dat werknemer de functie van statutair directeur bij werkgever heeft vervuld. Gesteld noch gebleken is dat de vennootschap van werknemer tot statutair directeur van werkgever is aangesteld. Werknemer heeft zelf gesteld (pleitnota sub 8) dat hij volgens de gegevens van de Kamer van Koophandel op 6 oktober 2014 tot statutair bestuurder is benoemd. Weliswaar betwist werknemer die benoeming, maar hij heeft nagelaten te stellen wie statutair bestuurder van werkgever was als híj het niet was. Het primaire standpunt van werknemer dat hij geen statutair directeur van werkgever was maar een titulair directeur, wordt door de rechtbank verworpen. Dit betekent dat zijn primaire verzoek, dat daarvan uitgaat, zal worden afgewezen. Werknemer stelt subsidiair dat hij op grond van de met werkgever gesloten arbeidsovereenkomst recht heeft op salaris vanaf 1 september 2017 tot en met de ontslagdatum van 22 november 2017, een billijke vergoeding van € 150.000 bruto en een schadevergoeding wegens onregelmatig ontslag gelijk aan het loon over de periode tot en met 31 december 2017. Zijn subsidiaire verzoek gaat ervan uit dat hij én statutair bestuurder én, vanaf 1 juli 2017, werknemer was. De rechtbank oordeelt als volgt. Gesteld noch gebleken is dat de algemene vergadering van aandeelhouders de arbeidsvoorwaarden van werknemer heeft vastgesteld (art. 10 lid 3 van de statuten en art. 2:245 BW) of dat buiten een vergadering om met algemene stemmen van alle stemgerechtigden die voorwaarden zijn vastgesteld (art. 22 van de statuten) of dat is voldaan aan artikel 2:238 BW. Bij gebreke van een daartoe strekkend besluit door het daartoe bevoegde orgaan is de conclusie dat werknemer zelf zijn salaris en overige arbeidsvoorwaarden heeft vastgesteld. Op grond van artikel 2:14 BW is dat besluit in strijd met de statuten en de wet en daarom nietig. Het gaat hier – voor de goede orde – niet om een gebrek in de wijze waarop de besluitvorming door de algemene vergadering tot stand is gekomen, in welke geval sprake is van vernietigbaarheid van het besluit (art. 2:15 BW), maar om het ontbreken van een besluit. Nu de arbeidsovereenkomst nietig is, komt werknemer geen daarop gebaseerde vordering toe. Een andere grondslag voor het verzoek van werknemer is gesteld noch gebleken. Dit betekent dat ook het subsidiaire verzoek moet worden afgewezen.