Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/werkgever
Rechtbank Limburg (Locatie Roermond), 23 juli 2018
ECLI:NL:RBLIM:2018:7039

werknemer/werkgever

Concurrentiebeding is overtreden, dus boete voor werknemer. Werknemer is op papier in dienst bij werkgever buiten de werking van het concurrentiebeding, maar feitelijk voor langere tijd aanwezig op de vestiging binnen de werking van het concurrentiebeding. Boete (geldbedrag) in kort geding voor overtreding relatiebeding niet toewijsbaar, nu relatiebeding reeds is verlopen en de dringendheid van toewijzing van de vordering in kort geding ontbreekt.

Feiten

Werknemer is per 1 september 2006 bij werkgever in dienst getreden en vervulde laatstelijk de functie van ICT-technicus. Per 1 december 2017 is het dienstverband geëindigd. Onderdeel van de arbeidsovereenkomst is een non-concurrentiebeding (art. 14), een relatiebeding (art. 15) en een boetebeding (art. 17).

Oordeel

Met de uitvoering van werkzaamheden ten behoeve van de nieuwe werkgever van werknemer buiten een straal van 80 kilometer rond de vestigingsplaats van de eisende partij, handelt werknemer niet in strijd met het tussen partijen overeengekomen non-concurrentiebeding. Het primair gevorderde dient derhalve te worden afgewezen. Primair onder II vordert werkgever betaling van de verbeurde contractuele boetes tot een bedrag van € 40.600, dan wel een redelijk voorschot. Zoals de kantonrechter begrijpt, ziet deze vordering op overtreding van het non-concurrentiebeding aangaande de nieuwe werkgever van werknemer (vordering primair onder I). Nu wordt geoordeeld dat werknemer met de uitvoering van werkzaamheden voor zijn nieuwe werkgever niet handelt in strijd met het non-concurrentiebeding, verbeurt hij ook geen boetes. De vordering onder primair II zal daarom worden afgewezen. Subsidiair onder III en IV vordert werkgever werknemer te veroordelen zijn werkzaamheden ten behoeve van [bedrijfsnaam nieuwe werkgever gedaagde partij, 2e locatie] BV te staken en de verbeurde boetes te betalen. Allereerst dient te worden vastgesteld of werknemer heeft gehandeld in strijd met het non-concurrentiebeding en of boetes zijn verbeurd. Ter onderbouwing van zijn stelling dat gedaagde heeft gehandeld in strijd met het non-concurrentiebeding brengt werkgever een onderzoeksrapport van RBZ Recherche in het geding. Tijdens alle observaties is werknemer gezien ten bedrijve van [bedrijfsnaam nieuwe werkgever gedaagde partij, 2e locatie] BV. Naar het oordeel van de kantonrechter staat daarmee vooralsnog genoegzaam vast dat werknemer heeft gehandeld in strijd met het non-concurrentiebeding; hij heeft werkzaamheden verricht binnen een straal van 80 kilometer rond vestigingsplaats eisende partij bij een concurrent. Nu de verbeurde boetes dienen als prikkel om tot staking van overtreding van het concurrentieverbod te komen, acht de kantonrechter de benodigde onverwijlde spoed aanwezig, zodat tot veroordeling van een geldsom kan worden overgegaan. Indien werknemer ervoor kiest om toch werkzaamheden te blijven verrichten ten kantore van [bedrijfsnaam nieuwe werkgever gedaagde partij, 2e locatie] BV, dan verbeurt hij op grond van het boetebeding reeds een boete. Een dwangsom daarbovenop is dubbel en dient daarom te worden afgewezen. Ook dient de gevorderde dwangsom onder IV te worden afgewezen, nu het ingevolge artikel 611a Rv niet mogelijk is om aan een veroordeling tot betaling van een geldsom een dwangsom te verbinden. Het relatiebeding als bedoeld in artikel 15 van de arbeidsovereenkomst geldt voor een periode van zes maanden na beëindiging van het dienstverband. Het dienstverband is geëindigd per 1 december 2017, waarmee het relatiebeding zijn gelding heeft verloren per 1 juni 2018. Onder VII vordert werkgever veroordeling van werknemer tot betaling van verbeurde boetes wegens overtreding van het relatiebeding. Naar het oordeel van de kantonrechter kan genoegzaam worden afgeleid dat werknemer zakelijke betrekkingen onderhield met Sekusui, hetgeen hem op grond van het relatiebeding niet was toegestaan. Hiermee heeft werknemer het relatiebeding overtreden en verbeurt hij een boete. Nu de geldigheidsduur van het relatiebeding is verlopen, kan toewijzing in kort geding van de verbeurde boetes dan ook niet meer als prikkel worden aangemerkt en is de benodigde onverwijlde spoed niet aanwezig. De veroordeling tot betaling van het bedrag van € 3.200 kan in kort geding dan ook niet worden toegewezen.