Naar boven ↑

Rechtspraak

werkneemster/Arcadis CED Project Service Bureau B.V.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Leeuwarden), 14 augustus 2018
ECLI:NL:GHARL:2018:7326

werkneemster/Arcadis CED Project Service Bureau B.V.

Met ingang van 1 december 2016 wordt dertiende maand ingevoerd. Werkneemster had er niet op mogen vertrouwen dat zij deze uitkering bij de uitdiensttreding per 1 oktober 2016 pro rata zou ontvangen.

Feiten

Werkneemster is van 1 oktober 2015 tot 1 oktober 2016 krachtens een arbeidsovereenkomst in dienst geweest bij CVW. Het arbeidscontract vermeldt niets over een dertiende maand of een eindejaarsuitkering. In december 2015 heeft werkneemster een dertiende maand naar rato ontvangen. CVW heeft op 21 juli 2016 aan werkneemster geschreven dat zij heeft besloten om de uitkering een vast karakter te geven, hetgeen betekent dat de zogenoemde dertiende maand vast onderdeel wordt van onze arbeidsvoorwaarden met ingang van december 2016 en met de salarisbetaling van de maand december worden uitgekeerd. Werkneemster heeft bezwaar gemaakt tegen de eindafrekening omdat de dertiende maand niet is uitbetaald. CVW heeft geantwoord dat werkneemster geen beroep kan doen op de dertiende maand omdat deze regeling pas op 1 december 2016 in werking zal treden. Werkneemster maakt aanspraak op het evenredige deel van de dertiende maand-uitkering over 2016. De kantonrechter heeft de vordering afgewezen, werkneemster komt hiertegen in hoger beroep. 

Oordeel

In de geciteerde brief wordt aangekondigd dat de arbeidsvoorwaarden op dit punt met ingang van december 2016 wijzigen. Daarmee is niet zonder meer gegeven dat werkneemster een aanspraak heeft opgebouwd vanaf 1 januari 2016 indien zij in december 2016 niet meer in dienst is. Dat staat niet in deze brief. De vraag is of werkneemster dat wel mocht verwachten. Het enkele feit dat werkneemster eind 2015 onverplicht een evenredig deel van een dertiende maanduitkering heeft ontvangen brengt zonder bijkomende omstandigheden niet mee dat zij mocht verwachten dat zij over de periode tot oktober 2016 een afdwingbare aanspraak zou hebben. Niet valt in te zien waarom werkneemster dan wel mocht verwachten dat zij die aanspraak kreeg op basis van de brief waarin staat dat de arbeidsvoorwaarden per december 2016 worden gewijzigd. Het hof weegt ook mee dat CVW een zeer jong bedrijf is zodat de geschiedenis geen aanknopingspunten kan bieden voor de gerechtvaardigdheid van verwachtingen van werkneemster. Hoe de arbeidsvoorwaarde vanaf december 2016 precies is vormgegeven is het hof niet uit de stukken bekend, maar kennelijk is daarin opgenomen dat werknemers een maandelijkse aanspraak opbouwen. Dat betekent nog niet dat dit met terugwerkende kracht ook voor de maanden voorafgaand aan december 2016 heeft gegolden. Zoals de kantonrechter terecht heeft overwogen, blijkt daarvan niets, ook niet uit loonstroken van werkneemster over 2016.