Rechtspraak
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Almere), 13 augustus 2018
ECLI:NL:RBMNE:2018:3869
verzoeksters gezamenlijk
Feiten
Verzoekster 2 is directeur-bestuurder van verzoekster 1 (een stichting) en kwalificeert als zodanig als topfunctionaris voor de WNT. Verzoekster 1 draagt voor verzoekster 2 VPL-premie (pensioenpremie uit hoofde van de Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/prepensioen en introductie levensloopregeling, de Wet VPL) af aan het pensioenfonds. Verzoekster 2 is geboren in 1966 en kan om die reden geen aanspraak maken op vroegpensioen. In 2016 heeft verzoekster 1 de voor verzoekster 2 afgedragen VPL-premie niet tot haar bezoldiging gerekend. Op 30 november 2016 heeft de Autoriteit Woningcorporaties (hierna:de Aw) in een toezichtbrief aan verzoekster 1 onder meer geschreven dat de Aw zich op het standpunt stelt dat hier sprake is van onrechtmatig bezoldiging (in strijd met de Uitvoeringsregeling WNT), omdat de bezoldiging het maximum zou overschrijden nu de premies wel tot de bezoldiging van verzoekster 2 zouden moeten worden gerekend. De raad van commissarissen van verzoekster 1 heeft vervolgens besloten de bezoldiging van verzoekster 2 in 2017 zodanig aan te passen dat de VPL-premie tot de bezoldiging wordt gerekend. Verzoekster 1 en verzoekster 2 verzoeken de kantonrechter gezamenlijk onder meer te beslissen of de VPL-premie tot de bezoldiging behoort en het loon en of verzoekster 1 gerechtigd is eenzijdig de beloning van 2017 en 2018 te verlagen zodanig dat de VPL-premie (overgangspremie) tezamen met de overige bezoldigingsbestanddelen niet meer dan de maximale WNT-bezoldiging bedraagt.
Oordeel
De kantonrechter overweegt met betrekking tot het voorgaande als volgt. Noch in de WNT, noch in de Uitvoeringsregeling wordt de overgangspremie VPL genoemd. In de Uitvoeringsregeling is wel expliciet opgenomen dat 'premies voor vervroegde uittreding' deel uitmaken van de bezoldiging; uit de toelichting blijkt echter dat dit slechts voorzieningen in eigen beheer betreft. Uit de wet blijkt dus niet dat rekening gehouden moet worden met de overgangspremie VPL. Dit blijkt slechts uit de toelichting bij de Uitvoeringsregeling. De toelichting bij de Uitvoeringsregeling heeft dezelfde status als de MvT bij de WNT. In de toelichting op de Uitvoeringsregeling wordt geen voorbehoud gemaakt bij het noemen van de overgangspremie VPL, maar in de MvT bij de WNT gebeurt dat, naar het oordeel van de kantonrechter, wel. De verwijzing naar het overgangsrecht van de FPU duidt erop dat bij de vaststelling van de hoogte van de bezoldiging alleen rekening gehouden moet worden met de overgangspremie VPL bij die werknemers die vallen onder het overgangsrecht van de FPU. In het geval van topfunctionarissen die niet onder de overgangsregeling vallen, dient de overgangspremie VPL derhalve dus niet bij de berekening van de bezoldiging te worden meegenomen. Nu topfunctionarissen die niet onder het FPU overgangsrecht vallen, geen voordeel behalen uit de afdracht van overgangspremie VPL, ontvangen deze topfunctionarissen niet méér dan de norm wanneer de overgangspremie VPL niet met de bezoldiging wordt verrekend. De kantonrechter is van oordeel dat de overgangsregeling van het Pensioenfonds voor de Woningcorporaties in dit verband gelijkgesteld moet worden aan het overgangsrecht van de FPU. Dit betekent dat de overgangspremie VPL ook niet meegenomen dient te worden bij de berekening van de bezoldiging van topfunctionarissen die niet onder de overgangsregeling van het Pensioenfonds voor de Woningcorporaties vallen. Op grond van het voorgaande komt de kantonrechter tot de conclusie dat de overgangspremie VPL niet behoort tot de bezoldiging van verzoekster 2.