Rechtspraak
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 29 juni 2018
ECLI:NL:RBROT:2018:4956
Rvaring B.V./Infraprocessing B.V.
Feiten
Rvaring exploiteert een uitzendbureau. Rvaring heft aan Infraprocessing uitzendkracht X ter beschikking gesteld. Op de overeenkomst zijn de algemene voorwaarden van Rvaring van toepassing. Op 6 juni 2017 heeft X tijdens zijn werkzaamheden bij Infraprocessing via zijn computer randsomware binnengehaald. Het gevolg hiervan was dat zijn computer volledig was geïnfecteerd en alle bestanden geblokkeerd waren. Infraprocessing heeft in reactie hierop alle computers afgesloten en haar medewerkers voor die dag naar huis gestuurd. Infraprocessing heeft X op 6 juni 2017 naar huis gestuurd en Rvaring laten weten dat ze X niet meer wil inlenen. Rvaring heeft voor de door haar geleverde diensten drie facturen aan Infraprocessing gestuurd, die door Infraprocessing niet zijn betaald. Rvaring vordert onder meer voldoening van de door haar verstuurde facturen. Infraprocessing vordert onder meer in reconventie vergoeding van de door haar geleden schade. Infraprocessing heeft aan haar vordering artikel 6:170 BW ten grondslag gelegd.
Oordeel
Infraprocessing is het niet eens met de factuur die ziet op week 23 ten bedrage van € 215,28. Op deze factuur is vijf uur in rekening gebracht voor de op 6 juni 2017 door X gewerkte uren. Door Infraprocessing wordt betwist dat X deze uren gewerkt heeft, omdat X na het downloaden van de ransomware aan het begin van de dag direct naar huis is gestuurd. Rvaring heeft verwezen naar de door Infraprocessing op 3 juli 2017 ondertekende urendeclaratie waarin de gedeclareerde vijf uren zijn opgenomen. Infraprocessing heeft als reactie hierop aangevoerd dat zij een voorbehoud heeft gemaakt bij deze declaratie. Dat voorbehoud zag echter alleen op de betalingsverplichting en niet op de gedeclareerde uren. Bij de declaratie heeft Infraprocessing immers geschreven dat zij akkoord gaat met de uren. Gelet hierop is de kantonrechter van oordeel dat het gevorderde bedrag van € 215,28 ook voor toewijzing in aanmerking komt. Infraprocessing heeft echter verweer gevoerd en gesteld dat dit bedrag dient te worden verrekend met de door haar geleden schade als gevolg van de fout van X. Infraprocessing stelt door deze fout schade te hebben geleden en spreekt daarvoor Rvaring aan. Strikt genomen is dat terecht. In het onderhavige geval moet namelijk geoordeeld worden dat de uitlener (Rvaring) zeggenschap had over haar ondergeschikte uitzendkracht, al was de feitelijke zeggenschap uitbesteed aan Infraprocessing. Voldoende voor het aannemen van zeggenschap is namelijk dat Rvaring X voor Infraprocessing heeft geworven en geselecteerd en aan haar heeft uitgeleend. Rvaring heeft in haar algemene voorwaarden aansprakelijkheid voor fouten van haar ondergeschikten uitgesloten. Indien dergelijke clausules buiten toepassing zouden blijven, kunnen uitzendbureaus hun aansprakelijkheidsrisico’s slechts tegen zeer aanzienlijke premies verzekeren. Die premies zouden zij vervolgens weer moeten door berekenen aan hun opdrachtgevers waardoor de kosten zeer aanzienlijk zouden stijgen. De slotsom is dus dat er geen schade is die verrekend kan worden met de vordering van Rvaring, zodat niet beoordeeld hoeft te worden of de non-verrekenbevoegdheid in de algemene voorwaarden onredelijk bezwarend is. De voorwaardelijke vordering in reconventie zal dan ook worden afgewezen.