Rechtspraak
Gerechtshof Den Haag (Locatie 's-Gravenhage), 25 september 2018
ECLI:NL:GHDHA:2018:2419
Federatie Nederlandse Vakbeweging/Stichting Koninklijke Rotterdamse Diergaarde
FeitenFNV is een vakvereniging die opkomt voor de belangen van haar leden, dan wel werknemers in het algemeen, waaronder werknemers werkzaam bij Blijdorp. Werknemer 2 en werknemer 3 zijn als werknemer in dienst van Blijdorp. Tot 1 januari 2014 waren de arbeidsvoorwaarden van werknemers van Blijdorp zoals opgenomen in de Blijdorp Vraagbaak gebaseerd op de rechtspositieregeling van de gemeente Rotterdam. Per 1 januari 2014 is Blijdorp de Leisure CAO, de collectieve arbeidsovereenkomst voor het dagattractiebedrijf (verder: de CAO) gaan toepassen. In verband met deze overgang is Blijdorp met (de rechtsvoorganger van) FNV een Overgangsreglement overeengekomen. In het Overgangsreglement is een bepaling opgenomen over de vergoeding aanvullende zorgverzekering. In eerste aanleg vorderde FNV c.s. – zakelijk weergegeven – de veroordeling van Blijdorp, onder last van een dwangsom, tot betaling van de werkgeversbijdrage in de ziektekosten over 2016 (en volgende jaren) zoals bedoeld in artikel 3.9.4 van de Blijdorp Vraagbaak aan werknemer 2, werknemer 3 en verder iedere werknemer die deze ook in 2015 heeft ontvangen en die een aanvullende ziektekostenverzekering heeft afgesloten. Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank – onder toepassing van de zogenoemde CAO-norm – de vorderingen afgewezen, met veroordeling van FNV c.s. in de kosten. Eind 2016 heeft Blijdorp besloten om per 1 januari 2017 een nieuwe regeling in te voeren, inhoudende dat alle medewerkers van Blijdorp in aanmerking kunnen komen voor een bijdrage in de zorgverzekering, mits zij een aanvullende verzekering hebben afgesloten die vergelijkbaar of uitgebreider is dan het Pluspakket van CZ.
Oordeel
Met haar grieven komt FNV c.s. op tegen de wijze waarop de kantonrechter de CAO-norm heeft toegepast. Het hof overweegt ten aanzien van 2016 als volgt. Vaststaat eveneens dat per 1 januari 2016 de tekst van artikel 3.9.4. van de Blijdorp Vraagbaak niet is gewijzigd. De omstandigheid dat voor de werknemers van Blijdorp die in 2015 bij IZA (aanvullend) verzekerd waren materieel wel het een en ander is veranderd, doet hieraan niet af. Dat is niet het gevolg van een wijziging van de regeling, maar is een gevolg van de wijze waarop de regeling volgens Blijdorp moet worden uitgelegd. Het gaat in dit geschil dus om de uitleg van artikel 3.9.4 van de Blijdorp Vraagbaak. Niet in geschil is dat de uitleg van artikel 3.9.4 van de Blijdorp Vraagbaak dient plaats te vinden aan de hand van de zogenoemde CAO-norm. Zoals de kantonrechter heeft overwogen leidt een (louter) tekstuele uitleg van artikel 3.9.4 ertoe dat werknemers alleen recht hebben op een bijdrage in de zorgverzekering indien zij een aanvullende verzekering bij IZA hebben gesloten. Uit de tekst van de bepaling volgt niet dat bedoeld is de vergoeding te relateren aan iedere door Blijdorp afgesloten collectieve ziektekostenverzekering. FNV c.s. heeft niet onderbouwd waarom de bepaling gelezen in het licht van de gehele tekst van de regeling, toch zo moet worden begrepen. Het hof ziet niet in dat de uitkomst van een louter tekstuele uitleg ongerijmd is, omdat de werkgeversbijdrage in de ziektekosten vervalt als de ziektekosten niet langer collectief bij IZA zijn verzekerd, zoals door FNV gesteld. FNV c.s. heeft voorts gesteld dat de werknemers van Blijdorp – gelet op het feit dat zij altijd aanspraak hebben kunnen maken op een bijdrage in de kosten van een aanvullende collectieve ziektekostenverzekering van IZA – er in redelijkheid op mochten vertrouwen dat Blijdorp, als goed werkgever, wanneer onverhoopt een einde zou komen aan dat collectieve contract met IZA, er alles aan zou doen om te zorgen dat zij een nieuw collectiviteitscontract afsloot en de werknemers een tegemoetkoming zou blijven bieden in de kosten van aanvullende verzekering bij dat collectief. Onder deze omstandigheden handelt Blijdorp niet als goed werkgever wanneer zij zich op het standpunt stelt dat werknemers die zich aansluiten bij dat nieuwe collectieve contract, geen aanspraak kunnen maken op een tegemoetkoming in de kosten van de aanvullende verzekering omdat dit geen verzekering bij IZA is. De werknemers hadden immers geen mogelijkheid meer om nog langer bij IZA verzekerd te blijven onder het collectieve contract. Dit betekent dat de grieven van FNV c.s. in zoverre slagen: werknemers (waaronder werknemer 2) die in 2016 een aanvullende ziektekostenverzekering hebben afgesloten bij CZ waarmee Blijdorp in 2016 een collectiviteitscontract had afgesloten, kunnen aanspraak maken op de werkgeversbijdrage. Het standpunt van FNV c.s. dat Blijdorp onvoldoende ruchtbaarheid heeft gegeven aan het nieuw door haar afgesloten collectiviteitscontract en daarom alle werknemers die in 2015 in aanmerking kwamen voor een vergoeding, daarop ook in 2016 recht hebben ongeacht waar zij in 2016 waren verzekerd, faalt. De slotsom is dat de grieven deels slagen.