Naar boven ↑

Rechtspraak

werkneemster/werkgeefster
Rechtbank Noord-Holland (Locatie Haarlem), 19 september 2018
ECLI:NL:RBNHO:2018:7617

werkneemster/werkgeefster

Vordering ex artikel 843a Rv (afgifte bescheiden) afgewezen omdat niet is gebleken dat werkneemster daar een rechtmatig belang bij heeft.

Feiten

Werkneemster is op 30 april 2015 in dienst getreden bij werkgeefster in de functie van productiemedewerker. De arbeidsovereenkomst is verlengd tot 29 april 2017. Werkneemster heeft gedurende haar dienstverband altijd nachtdiensten gedraaid. Werkneemster is sinds 23 februari 2017 arbeidsongeschikt. Het UWV heeft besloten dat werkneemster per 23 maart 2018 niet langer een ziektewetuitkering ontvangt. Werkneemster vordert onder meer dat werkgeefster afschriften verstrekt van uitdraaien van gemaakte uren, authentieke werkbriefjes/urenbriefjes alsmede originele werkroosters dan wel andere stukken verstrekt waaruit de omvang van de door werkneemster gemaakte uren blijkt over haar gehele dienstverband. Werkneemster legt aan de vordering ten grondslag dat zij de verzochte bescheiden nodig heeft om te kunnen beoordelen of en in welke mate en frequentie de arbeidstijdenwet is overtreden, als gevolg waarvan zij stelt arbeidsongeschikt te zijn geworden. Zij dient te beschikken over bescheiden waarop zij een eventuele vordering kan baseren.

Oordeel

De kantonrechter oordeelt als volgt. In artikel 4:3 van de Arbeidstijdenwet (Atw) is bepaald dat een werkgever verplicht is om een registratie bij te houden van de arbeids- en rusttijden van werknemers. Deze registratie moet door de werkgever minimaal 52 weken worden bewaard vanaf de datum waarop de gegevens betrekking hebben. De onderhavige vordering heeft betrekking op de periode van 30 april 2015 tot 29 april 2017. De dagvaarding dateert van 25 april 2018 en gesteld noch gebleken is dat werkgeefster voordien is gesommeerd tot afgifte van de urenbriefjes en/of werkroosters. Nog daargelaten het feit dat werkgeefster nadrukkelijk heeft verklaard dat zij de gevorderde stukken niet meer bezit, geldt het volgende. Namens werkneemster is gesteld dat de urenbriefjes noodzakelijk zijn om te kunnen beoordelen in welke mate en frequentie zij werkzaamheden in de nacht heeft verricht en of daarbij de Arbeidstijdenwet is overtreden. Zij wil haar aansprakelijkstelling kunnen onderbouwen met vaststaande werktijden. De kantonrechter stelt vast dat deze beoordeling kan plaatsvinden aan de hand van wat gespecificeerd is genoteerd door werkneemster in haar schriftje. Van een direct en concreet belang om, daarnaast, te beschikken over de door werkneemster ingevulde urenlijsten (die volgens werkgeefster niet meer bestaan) is niet gebleken. Namens werkneemster is nog wel gesteld dat het schriftje mogelijk onvoldoende zal zijn om als bewijsstuk te dienen, maar in de onderhavige procedure is geen sprake van enige bewijsopdracht. Nu niet is gebleken is van een rechtmatig belang van werkneemster bij de gevorderde stukken, moet de kantonrechter de vordering afwijzen.