Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/Bouwkundig Diensten Centrum Twente B.V.
Rechtbank Overijssel (Locatie Almelo), 11 september 2018
ECLI:NL:RBOVE:2018:3428

werknemer/Bouwkundig Diensten Centrum Twente B.V.

Jonge werknemer die ontslag neemt met het voornemen om bij een oud-collega in dienst te treden handelt in strijd met zijn concurrentiebeding. Wel schorsing concurrentiebeding per 1 januari 2019 en beperking relatiebeding.

Feiten

Werknemer, thans 24 jaar oud, heeft op 1 juni 2015 de hbo-opleiding Bouwkunde afgerond. Tijdens zijn opleiding heeft werknemer stage gelopen bij Building Design Architectuur in Zenderen. BDC is een bouwkundig tekenbureau gevestigd te Rijssen. Na enige tijd gedetacheerd te zijn geweest bij BDC is werknemer op 13 juni 2016 op 22-jarige leeftijd in dienst getreden bij BDC als bouwkundig tekenaar op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. In zijn arbeidsovereenkomst is onder meer een concurrentie- en relatiebeding opgenomen. De heer B vervulde binnen BDC de functie van X. Zijn arbeidsovereenkomst met BDC bevatte geen concurrentie- en relatiebeding. Op 30 juli 2018 hebben werknemer en B hun arbeidsovereenkomst met BDC tegen 1 september 2018 opgezegd. B is voornemens het bedrijf BrainWorkz B.V. op te richten, dat zich zal vestigen in Wierden. Hij heeft aan werknemer het aanbod gedaan om per 1 september 2018 bij BrainWorkz in dienst te treden. Werknemer vordert in kort geding onder meer schorsing van het concurrentie- en relatiebeding, dan wel het relatiebeding te schorsen ten aanzien van bepaalde relaties en de duur te bepalen op een jaar.

Oordeel

Concurrentiebeding 

Partijen zijn het erover eens dat BDC en BrainWorkz directe concurrenten van elkaar zijn op bouwkundig tekengebied en in dezelfde regio (gaan) opereren. Indiensttreding door werknemer bij BrainWorkz leidt dan ook, naar voorlopig oordeel, tot handelen in strijd met het overeengekomen concurrentiebeding. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft BDC voldoende aannemelijk gemaakt dat werknemer door toedoen van BDC over zodanige kennis en ervaring beschikt dat die uit concurrentietechnisch oogpunt voor BDC bedreigend is. Werknemer heeft immers niet weersproken dat hij binnen het team van bouwkundig tekenaars bij BDC twee jaar heeft gewerkt aan een uniek product, waarmee in de toekomst werkzaamheden op het gebied van virtual reality (VR) kunnen worden verricht en dat hij daar een belangrijk aandeel in heeft gehad. Deze specifieke kennis en ervaring zal werknemer direct kunnen inzetten bij BrainWorkz, dat zich specifiek wil richten op VR en daarnaast op het traditionele tekenwerk. Werknemer heeft erkend dat hij ook daarin bij BDC beter is geworden. Daar komt bij dat werknemer evenmin (voldoende) heeft weersproken dat hij tijdens zijn dienstverband bij BDC toegang heeft gehad tot gevoelige bedrijfsinformatie en derhalve op de hoogte is van de tariefstellingen naar en wensen van opdrachtgevers. Dit maakt dat de belangenafweging naar voorlopig oordeel niet uitsluitend in het voordeel van werknemer dient uit te vallen. Voorshands is de voorzieningenrechter van oordeel dat BDC enige tijd moet worden gelaten om haar bedrijfsdebiet te beschermen. De voorzieningenrechter acht wel aannemelijk dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat werknemer door de duur van het concurrentiebeding (een periode van twee jaar na het einde van de arbeidsovereenkomst) in verhouding tot het te beschermen belang van BDC onbillijk wordt benadeeld en daarom tot een gedeeltelijke vernietiging van het beding zal komen. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat werknemer relatief kort bij BDC heeft gewerkt, nog maar 24 jaar oud is en dus nog aan het begin van zijn carrière staat, terwijl niet onaannemelijk is de stelling van werknemer dat hij een aanmerkelijke positieverbetering zal realiseren door bij BrainWorkz in dienst te treden, zowel financieel als werkinhoudelijk. De voorzieningenrechter ziet in het voorgaande aanleiding om het concurrentiebeding te schorsen, maar niet eerder dan met ingang van 1 januari 2019.

Relatiebeding

Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft werknemer niet, althans onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij een zodanig belang heeft bij schorsing van het relatiebeding, dat het belang van BDC om haar relaties te beschermen daarvoor moet wijken. Met werknemer is de voorzieningenrechter voorshands wel van oordeel dat het relatiebeding verduidelijking behoeft. Conform de vordering van werknemer zal de voorzieningenrechter de omvang van het relatiebeding beperken in die zin dat daar de zgn. 'achtermannen' ( de opdrachtgever van de opdrachtgever van BDC) niet toe behoren. BDC zal derhalve worden veroordeeld om een lijst aan te leveren waarop haar klanten en relaties in de periode van zes maanden voorafgaand aan de datum van uitdiensttreding van werknemer staan. De voorzieningenrechter ziet in het relatief korte dienstverband van werknemer en de functie die werknemer bij BDC heeft vervuld aanleiding om de duur van het relatiebeding te beperken tot één jaar, te rekenen vanaf 1 september 2018.