Rechtspraak
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Arnhem), 4 september 2018
ECLI:NL:GHARL:2018:7964
werknemer/werkgeefster
Feiten
Werknemer is op 1 september 1980 bij een rechtsvoorganger van werkgeefster in dienst getreden. Op 31 juli 2013 heeft Ford Nederland B.V. de dealerovereenkomst met werkgeefster opgezegd tegen 23 juli 2015. Op 26 november 2014 is het personeel medegedeeld dat werkgeefster voornemens was om haar bedrijf te gaan sluiten. Op 23 november 2014 had werkgeefster de vakbonden al ingelicht over de voorgenomen sluiting en het vragen van een ontslagvergunning voor alle werknemers. Op 25 november 2014 is de ontslagaanvraag bij het UWV ingediend wegens bedrijfseconomische redenen, te weten bedrijfsbeëindiging. In december 2014 heeft werkgeefster aan haar werknemers een outplacementtraject aangeboden. Werknemer heeft geen gebruik gemaakt van dit outplacementtraject. Werkgeefster heeft de arbeidsovereenkomst met werknemer tegen 1 mei 2015 opgezegd. De kantonrechter heeft bij beschikking van 10 maart 2015 het op 6 januari 2015 ingediende verzoek van werknemer om op grond van artikel 7:685 BW de arbeidsovereenkomst op een eerdere datum te ontbinden afgewezen. Werkgeefster heeft werknemer uiteindelijk een ontslagvergoeding van € 9.644,40 bruto aangeboden, welk aanbod hij niet heeft aanvaard. Werknemer heeft in eerste aanleg onder meer gevorderd voor recht te verklaren dat het door werkgeefster verleende ontslag kennelijk onredelijk is, alsmede voldoening van een schadevergoeding. De kantonrechter heeft de vorderingen van werknemer afgewezen.
Oordeel
Het hof stelt voorop dat werknemer de bewijslast draagt van zijn stelling dat werkgeefster onvoldoende inspanningen heeft verricht om hem te herplaatsen en daartoe ook voldoende feiten dient te stellen. Dat heeft hij echter niet gedaan. Het hof verwerpt daarom de niet onderbouwde stelling van werknemer. Ook het betoog van werknemer dat werkgeefster niet tijdig heeft bericht dat haar Ford-dealerschap zou vervallen, faalt. Werkgeefster heeft daarvan ongeveer een half jaar tevoren melding gemaakt, hetgeen naar het oordeel van het hof in de gegeven omstandigheden als voldoende tijdig kan worden beschouwd. Grief 4 is gericht tegen de rechtsoverweging waarin de kantonrechter heeft overwogen dat vaststaat dat werkgeefster alle werknemers een outplacementtraject heeft aangeboden. Werknemer kan worden toegegeven dat het gaat om een betrekkelijk kort traject van in beginsel twee contactmomenten van circa een uur, maar kennelijk is het een traject dat acceptabel wordt geacht door de vakbonden die immers met de stichting het initiatief tot dit traject hebben genomen. Met betrekking tot de wijze waarop de kantonrechter de gevolgen van het ontslag voor werknemer heeft afgewogen tegen het belang van werkgeefster bij opzegging van de arbeidsovereenkomst, overweegt het hof als volgt. Naar het oordeel van het hof staat voldoende vast dat voor werkgeefster een bedrijfseconomische noodzaak bestond om haar bedrijfsactiviteiten te staken en de arbeidsovereenkomst met werknemer op te zeggen. Met betrekking tot de gevolgen van het ontslag voor werknemer overweegt het hof dat de leeftijd van werknemer en zijn langdurige arbeidsverleden bij werkgeefster niet van dien aard zijn dat de gevolgen van het ontslag voor hem te ernstig zijn vergeleken met het belang van werkgeefster bij de opzegging. Dat werknemer een slechte positie op de arbeidsmarkt had ten tijde van het einde van de arbeidsovereenkomst, kan niet worden aangenomen. In ieder geval is hij weer snel aan het werk gegaan. Gelet op de omstandigheden van het geval is het hof van oordeel dat het ontslag niet is gegeven in strijd met algemeen aanvaarde normen van goed werkgeverschap, zodat geen sprake is van een kennelijk onredelijk ontslag.