Naar boven ↑

Rechtspraak

X/Freedom Real Estate B.V.
Hoge Raad, 12 oktober 2018
ECLI:NL:HR:2018:1907

X/Freedom Real Estate B.V.

Geen sprake van een arbeidsovereenkomst, maar een schijnhandeling in verband met verblijfsvergunning. Beoordeling aan de hand van alle omstandigheden van het geval en de werkelijke bedoeling van partijen. Artikel 81 Wet RO.

Feiten

Freedom International Engineering & Trading B.V. is enig aandeelhouder van verweerster in cassatie, Freedom Real Estate B.V. (hierna: FRE). Bestuurder van beide vennootschappen is A. Op 26 augustus 2013 hebben Freedom International en de Chinese vennootschap Beijing Zhongchuang Shengshi Investment Co Ltd. (hierna: BZSI) een koopovereenkomst gesloten op grond waarvan de aandelen in FRE aan BSZI zouden worden overgedragen. De koopovereenkomst is vastgelegd in een in de Chinese taal opgemaakte akte, waarvan partijen ieder een vertaling hebben overgelegd. De overeenkomst is namens Freedom International ondertekend door A en namens BZSI door eiser tot cassatie (hierna: X). Op 12 februari 2014 hebben BZSI en Freedom International een aanvullende overeenkomst gesloten (hierna: de aanvullende overeenkomst). Daarin wordt onder meer bepaald dat X voor zichzelf en zijn gezinsleden een Nederlands visum voor kennismigranten zal aanvragen 'in de hoedanigheid van nieuwe werknemer van Freedom Real Estate B.V.' (art. 1), dat FRE deze aanvraag zal verzorgen (art. 5), en dat de loonkosten van X in de periode vóór de voltooiing van de overdracht van de aandelen in FRE 'geheel worden gedragen' door X zelf of door BZSI (art. 3). Op 16 februari 2014 hebben A namens FRE en X een in het Engels op schrift gestelde arbeidsovereenkomst ondertekend voor de duur van één jaar, ingaande 1 april 2014. De aandelentransactie is niet doorgegaan. Bij brief van 1 augustus 2014 heeft A de arbeidsovereenkomst opgezegd tegen 1 september 2014. X vordert, kort samengevat, achterstallig salaris over de periode 1 april 2014 tot 31 maart 2015. In deze zaak gaat het om de uitleg van de rechtsverhouding tussen partijen: zij hebben een arbeidsovereenkomst ondertekend, maar bestond er tussen hen ook een arbeidsrelatie? Net als de kantonrechter is het hof van oordeel dat de afgesloten arbeidsovereenkomst is gesimuleerd. In cassatie wordt met rechts- en vooral motiveringsklachten tegen dat oordeel opgekomen.

Conclusie advocaat-generaal

De vraag of sprake is van een schijnhandeling is een uitlegkwestie. Bij het beantwoorden van deze vraag komt het aan op alle omstandigheden van het geval, waaronder in dit geval met name ook de wijze waarop partijen uitvoering hebben gegeven aan hun rechtsverhouding. Het gaat om het vaststellen van de werkelijke bedoelingen van partijen. Gelet op de samenhang tussen de aanvullende overeenkomst en de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst kan, anders dan X ingang wil doen vinden, geen beslissende betekenis worden toegekend aan het feit dat X en FRE formeel geen partij waren bij de aanvullende overeenkomst. Het hof heeft bij zijn oordeel dat in werkelijkheid geen sprake was van een arbeidsovereenkomst maar van een schijnhandeling, betekenis mogen toekennen aan het feit dat X naar zijn oordeel niet heeft gewerkt ten behoeve van FRE en dat het evenmin de bedoeling van partijen was dat hij dat zou doen. Ik meen dan ook dat het onderdeel geen doel treft. Dat het verrichten van arbeid voor een ander dan de werkgever er in zijn algemeenheid niet aan in de weg hoeft te staan dat toch sprake is van een arbeidsovereenkomst, zoals X terecht naar voren brengt, leidt niet tot een andere beoordeling van de klacht. Met betrekking tot de werkzaamheden die X stelt te hebben verricht, zoals het voeren van overleg met sloop- en bouwbedrijven, met adviseurs en met de gemeente Bergen op Zoom, heeft X zelf in feitelijke instantie het standpunt ingenomen dat zij werden verricht ter voorbereiding van de aandelenoverdracht. Mede gelet hierop acht ik het niet onbegrijpelijk dat het hof tot het oordeel is gekomen dat die werkzaamheden in werkelijkheid plaatsvonden ten behoeve van X zelf en/of BZSI en (in elk geval) niet ten behoeve van FRE. De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.

Oordeel Hoge Raad

De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81 lid 1 Wet RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.