Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/werkgeefster
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 28 september 2018
ECLI:NL:RBROT:2018:8262

werknemer/werkgeefster

Ontslag op staande voet in verband met belangenverstrengeling, zelfverrijking en gebrek aan integriteit houdt stand.

Feiten

Werknemer is op 1 april 2007 in dienst getreden bij werkgeefster. Werknemer heeft een zekere R. geholpen aan (aannemings)werkzaamheden tegen een bepaald percentage van de omzet. R. heeft vanaf juni 2009 werkzaamheden verricht voor werkgeefster. Op 7 maart 2018 heeft R. een groot aantal WhatsApp-berichten doorgestuurd naar het management van werkgeefster. Naar aanleiding van de WhatsApp-berichten heeft een gesprek plaatsgevonden en is werknemer geschorst. Op 15 maart 2018 heeft wederom een gesprek plaatsgevonden en is werknemer op staande voet ontslagen. Bij brief van 20 maart 2018 heeft werkgeefster aan werknemer het ontslag op staande voet bevestigd. De daarin vermelde ontslaggronden zijn: ernstige belangenverstrengeling, zelfverrijking ten koste van (de zakelijke relaties van) zijn werkgever en groot gebrek aan integriteit. Werknemer verzoekt onder meer een verklaring voor recht dat er geen sprake is van een dringende reden voor het ontslag op staande voet. Werkgeefster verzoekt onder meer werknemer te veroordelen tot betaling van € 8.932,50, voorwaardelijke ontbinding op grond van de e-, g- of h-grond en voor recht te verklaren dat werknemer geen recht heeft op de transitievergoeding.

Oordeel

Verzoeken werknemer

Die inhoud van de WhatsApp-berichten is niet mals en kan, gelet op de betrokkenheid van werknemer daarbij, op zichzelf genomen al de conclusie dragen dat werknemer zich heeft gedragen op een wijze die niet te verenigen valt met zijn functie bij werkgeefster. Uit de toelichtingen van R., die steun vinden in de berichten, volgt onder meer: (1) dat werknemer als tegenprestatie voor het gunnen van werk geld van R. heeft aangenomen; (2) dat werknemer nauwe betrekkingen heeft onderhouden met A. 1/R., G./ K. en T., waarbij hij onder andere (prijs)informatie heeft toegespeeld; (3) dat werknemer werkzaamheden heeft laten verrichten in zijn privéwoning door aannemers die tevens actief waren bij werkgeefster. Werknemer heeft bevestigd dat hij (via zijn vrouw) bevriend was met R. en dat hij hem aan werk bij werkgeefster heeft geholpen. Hij heeft voorts bevestigd dat hij in totaal zo’n € 40.000 à € 45.000 van R. heeft ontvangen. Het is begrijpelijk dat werknemer na afloop van het gesprek is geschorst, hangende nader onderzoek naar de ontvangen informatie. Op 15 maart 2018 is werknemer nogmaals gehoord. Tegenover de gedetailleerde stellingen van werkgeefster, onderbouwd met WhatsApp-berichten en toelichtingen van R., heeft werknemer weinig concreets ingebracht. Gelet op het hetgeen is overwogen is de kantonrechter van oordeel dat er sprake is geweest van ontoelaatbare belangenverstrengeling. Ook is de kantonrechter van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat werknemer van het gunnen van werk aan de hiervoor genoemde personen of hun vennootschappen zelf voordeel heeft genoten, financieel en mogelijk ook ander voordeel. De belangen van werkgeefster die hij moest dienen, zijn hierdoor op de achtergrond gekomen. De kantonrechter is voorts van oordeel dat hetgeen aan werknemer wordt verweten een dringende reden vormt voor het op 15 maart 2018 gegeven ontslag op staande voet. Van werkgeefster kon redelijkerwijze niet worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.

Verzoeken werkgeefster

Bij tussenbeschikking van 30 juli 2018 is de arbeidsovereenkomst tussen partijen per 1 september 2018 ontbonden. De kantonrechter komt thans tot het oordeel dat er sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van werknemer. Daarom is werkgeefster de transitievergoeding niet verschuldigd en is werknemer de vergoeding als bedoeld in artikel 7:677 lid 2 en 3 BW aan werkgeefster verschuldigd.