Naar boven ↑

Rechtspraak

Sportcentrum Fit & Fun Deventer B.V./werknemer
Rechtbank Overijssel, 21 augustus 2018
ECLI:NL:RBOVE:2018:3815

Sportcentrum Fit & Fun Deventer B.V./werknemer

Schorsing concurrentiebeding fitnessinstructeur die bij concurrerende personal training-organisatie in dienst treedt vanwege onbillijke benadeling. Aannemelijk dat rechter in bodemprocedure het beding zal vernietigen.

Feiten

Werknemer werkt bij X als fitnessinstructeur. In de arbeidsovereenkomst is een concurrentiebeding opgenomen. Op een gegeven moment geeft werknemer aan meer uren te willen werken, maar X zegt dat daar geen ruimte voor is. Werknemer zegt vervolgens de arbeidsovereenkomst op per 1 juli 2018. Werknemer wordt per 2 juli 2018 via uitzending ter beschikking gesteld aan Y. Y valt binnen het (territoriale) gebied van de concurrentie- en relatiebedingen. X meldt werknemer dat hij de bedingen heeft overtreden en vordert een boete van (uiteindelijk) € 7.100. X vordert, in kort geding, een verklaring voor recht dat werknemer aan de bedingen wordt gehouden en dat hij veroordeeld wordt tot betaling van de boete. Werknemer vordert schorsing van de bedingen.

Oordeel

Werknemer meent dat Y geen concurrerende, soortgelijke of aanverwante activiteiten ontplooit als X. Hij voert daartoe aan dat de beide ondernemingen verschillende diensten leveren, aangezien Y geen fitnessbedrijf is, maar een personal training-organisatie, waarbij de nadruk ligt op gesprekken met een (life)coach/personal trainer en die beweging inzet als instrument voor coaching. Hoewel voldoende aannemelijk is geworden dat de formule van Y een andere is dan die van X, kan naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter niet volgehouden worden dat geen sprake is van overtreding van het concurrentiebeding. Aannemelijk is dat de activiteiten van Y op zijn minst als aanverwant aan die van X zijn aan te merken, nu beide bedrijven fitnesstrainingen aanbieden en zich richten op (onder meer) de verbetering van de fysieke gesteldheid en fitheid van hun klanten. X stelt zich op het standpunt dat haar belang bij handhaving van het concurrentiebeding is gelegen in het feit dat werknemer de klantenkring van X kent, alsmede over informatie beschikt over de door X ontwikkelde trainings- en voedingsprogramma’s. Volgens X kan zij schade lijden doordat haar klanten over kunnen stappen naar Y en doordat werknemer de door X ontwikkelde programma’s bij Y kan kopiëren. Het is naar het oordeel van de kantonrechter echter nog maar zeer de vraag of werknemer deze kennis bij zijn werkzaamheden voor Y kan inzetten. De kantonrechter acht namelijk voldoende aannemelijk dat Y in de kern een ander soort fitnesstrainingen aanbiedt dan X, waarbij weinig gebruik wordt gemaakt van fitnessapparaten, de nadruk ligt op mental coaching en sprake is van veel intensievere begeleiding dan bij X. Voor zover werknemer zijn kennis in kwestie inderdaad bij Y kan inzetten, is het bovendien de vraag of hij X daarmee beconcurreert. Werknemer heeft namelijk bovendien voldoende aannemelijk gemaakt dat Y als personal training-organisatie met de nadruk op coaching een andere doelgroep bedient dan X, die meer een 'gewone' sportschool lijkt te zijn. Gelet hierop is het tevens nog maar de vraag of klanten van X door de indiensttreding van werknemer zullen overstappen naar Y. X heeft in ieder geval geen bewijsstukken overgelegd waaruit volgt dat er inmiddels door de overstap van werknemer inderdaad klanten zijn overgestapt naar Y. Al met al is het dus zeer twijfelachtig of X schade zal lijden door de indiensttreding van werknemer bij Y. Voor zover X al een belang heeft bij handhaving van het concurrentiebeding, acht de kantonrechter dit belang dan ook slechts zeer marginaal. Hier staat tegenover dat voldoende aannemelijk is dat de positie van werknemer door zijn indiensttreding bij Y fors is verbeterd en dat hij bij handhaving van het concurrentiebeding dus aanmerkelijk nadeel zal lijden. Geconcludeerd wordt dat werknemer, in verhouding tot het te beschermen marginale belang van X, zo er van een dergelijk belang al sprake is, door onverkorte handhaving van het concurrentiebeding onbillijk wordt benadeeld. De kantonrechter acht dus aannemelijk dat de rechter in een bodemprocedure het concurrentiebeding geheel of gedeeltelijk zal vernietigen. Dit beding zal daarom met ingang van 2 juli 2018 geheel worden geschorst, totdat de rechter in een bodemprocedure uitspraak heeft gedaan over de vraag of werknemer aan dat beding is gebonden.