Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/werkgever
Rechtbank Rotterdam, 18 oktober 2018

werknemer/werkgever

Werknemer valt van ladder en heeft daarbij niet de minimale voorzichtigheid in acht genomen die in de gegeven situatie was vereist. Werkgever heeft in voldoende mate aan de op haar rustende zorgplicht voldaan. Aansprakelijkheid werkgever ex artikel 7:658 BW afgewezen.

Feiten

Werknemer is per 1 september 2015 bij werkgever in dienst getreden voor het verrichten van verschillende kluswerkzaamheden. Op 23 januari 2017 was werknemer bezig met het verven van een vaste trap in de bedrijfshal van Werkgever. Deze trap leidt naar de eerste etage waar zich onder meer kantoorruimtes en de wc’s bevinden en daarnaast is in de bedrijfshal nog een vaste trap te vinden. Werknemer heeft op enig moment gebruikgemaakt van een losse ladder om naar de eerste etage te komen. De ladder is weggegleden en werknemer is op de grond gevallen. Op 21 maart 2017 is in het ziekenhuis een MRI-scan gemaakt van de schouder van werknemer. Hieruit bleek dat een pees in werknemers arm is afgescheurd en dat hij hieraan moest worden geopereerd. Werknemer is vervolgens naar Polen gereisd en is daar op 9 juni 2017 en 23/24 januari 2018 aan zijn schouder geopereerd. Werkgever heeft per 1 augustus 2017 de loonbetaling aan werknemer gestaakt. Werknemer vordert een verklaring voor recht dat werkgever aansprakelijk is voor de schade die werknemer als gevolg van het bedrijfsongeval van 23 januari 2017 heeft geleden en dat werkgever gehouden is de door werknemer geleden schade te vergoeden. Daarnaast vordert werknemer betaling van het loon door werkgever vanaf 1 augustus 2017.

Oordeel

Tussen partijen staat vast dat werknemer letsel heeft opgelopen als gevolg van een ongeval in de uitvoering van de werkzaamheden. Beoordeeld dient dan te worden of werkgever aan zijn zorgplicht als bedoeld in artikel 7:658 lid 1 BW heeft voldaan. Het is een feit van algemene bekendheid dat bij een alledaagse handeling als het beklimmen van een ladder, het gevaar van vallen aanwezig is. Van een werknemer, in het bijzonder een werknemer die zich doorgaans bezighoudt met stuken en schilderen, mag worden verwacht dat hij de nodige voorzichtigheid in acht neemt bij het gebruiken van een ladder. Het feit dat een werkgever geen specifieke veiligheidsinstructies heeft gegeven, doet daaraan geen afbreuk. Werknemer heeft aangevoerd dat een derde de ladder heeft neergezet om naar de eerste verdieping te gaan en dat werknemer geen gebruik kon maken van een andere, verrijdbare trap. Los van de vraag of sprake is van de voorgaande omstandigheden, geldt dat werknemer een deugdelijke alternatieve mogelijkheid had om naar de eerste verdieping te gaan, namelijk via de tweede vaste trap in de bedrijfshal. Tussen de vaste trap en de trap die werknemer aan het schilderen was, zat ongeveer een afstand van elf meter. Deze relatief geringe afstand brengt mee dat van werknemer mocht worden verwacht dat hij deze trap zou gebruiken en dat hij geen gebruik zou maken van een losse ladder, op een gladde vloer en zonder dat deze ladder was geborgd. Werknemer heeft niet de minimale voorzichtigheid in acht genomen die in de gegeven situatie was vereist door gebruik te maken van de ladder zoals hij heeft gedaan. Werkgever heeft in voldoende mate voldaan aan de op hem rustende zorgplicht en hij is dan ook niet aansprakelijk voor de schade van werknemer als gevolg van de val. Uit de overgelegde stukken volgt niet dat werkgever werknemer schriftelijke voorschriften heeft gegeven. Voor zover werkgever zich op het standpunt stelt dat hij werknemer (eerder) niet schriftelijk kon bereiken, dan heeft hij dat onvoldoende onderbouwd. Werkgever heeft namelijk niet, althans niet voldoende onderbouwd, betwist dat hij werknemer op zijn Nederlandse postadres dan wel via zijn broer had kunnen bereiken. Werkgever heeft zich dan ook ten onrechte beroepen op opschorting van zijn loondoorbetalingsverplichting. Werkgever heeft evenmin een grond om de loondoorbetaling stop te zetten als bedoeld in artikel 7:629 lid 3 aanhef en onder d BW. Voor zover het werknemer verweten kan worden dat hij geen gehoor heeft gegeven aan de eerste oproep van de bedrijfsarts voor een controle, geldt dat werkgever hieraan geen consequenties heeft verbonden, in die zin dat werkgever werknemer niet direct heeft gemeld dat dit voor hem grond is om de loondoorbetaling stop te zetten. Voorts lijkt werkgever een beroep op artikel 7:629 lid 3 aanhef en sub b BW te doen nu hij stelt dat werknemer keer op keer de instructies van werkgever in de wind heeft geslagen. Niet is betwist dat werknemer direct na het ongeval de huisarts heeft bezocht, maar dat die slechts rust en pijnstilling heeft voorgeschreven. Nadat was vastgesteld dat sprake was van een gescheurde pees, heeft werknemer zich hieraan laten behandelen en daarnaast heeft werknemer een revalidatietraject gevolgd. Uit de hiervoor genoemde omstandigheden volgt niet dat werknemer bewust zijn genezing heeft belemmerd of vertraagd. Aangezien werkgever niet gerechtigd was de loondoorbetaling op te schorten of te staken, is werkgever het volledige loon over de periode vanaf augustus 2017 verschuldigd.