Naar boven ↑

Rechtspraak

X/Stichting bedrijfstakpensioenfonds voor het Schoonmaak- en Glazenwassersbedrijf
Rechtbank Amsterdam (Locatie Amsterdam), 6 november 2018
ECLI:NL:RBAMS:2018:7927

X/Stichting bedrijfstakpensioenfonds voor het Schoonmaak- en Glazenwassersbedrijf

Verjaring pensioenpremies. Vordering inning pensioenpremies niet verjaard. Aanleveren loongegevens door werkgever voor vaststelling van die premies. Aanvang verjaringstermijn.

Feiten

De Stichting Raad voor arbeidsverhoudingen schoonmaakbedrijf (hierna: ‘RAS’) is opgericht door de sociale partners, verbonden aan de CAO voor het schoonmaak- en glazenwassersbedrijf (hierna: ‘de CAO’), en heeft ten doel het naleven en toepassen van de CAO-afspraken. Ingevolge de CAO is een onder de werkingssfeer van de CAO vallende werkgever ten behoeve van Ras verplicht om over de verschuldigde premiejaren een bijdrage aan Ras te betalen. Bpf Schoonmaak valt onder deze CAO. Bpf Schoonmaak is een bedrijfstakpensioenfonds en uitvoerder van pensioenregelingen voor ondernemingen en bedrijfstakken. RAS heeft op 16 juli 2017 naar aanleiding van door haar van X in 2017 ontvangen loongegevens over de jaren 2010 en 2011, een aantal premienota’s over het tijdvak januari 2010 tot en met december 2011 gestuurd aan X, voor een totaal bedrag van € 9.270,69. De nota’s zijn niet betaald door X. X vordert in conventie dat bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis de kantonrechter primair voor recht verklaart dat de vordering van bpf Schoonmaak ter zake van de pensioenpremies over de periode 1 januari 2010 tot en met 31 december 2011 is verjaard. Subsidiair verzoekt X voor recht te verklaren dat bpf Schoonmaak haar recht heeft verwerkt om betaling van bovengenoemde nota’s te vorderen. Bpf Schoonmaak vordert in reconventie dat de kantonrechter bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad X veroordeelt tot betaling van een bedrag ad € 8.580,87 ter zake van pensioenpremies over de jaren 2010 en 2011.

Oordeel

Tussen partijen is niet in geschil dat op de periodieke vordering tot premiebetaling de vijfjaarstermijn van artikel 3:308 BW van toepassing is. Partijen verschillen van mening over de vraag wanneer de opeisbaarheid van de premievorderingen is ontstaan. X stelt zich op het standpunt dat de opeisbaarheid is ontstaan op het moment van het ontstaan van de premievordering, terwijl bpf Schoonmaak stelt dat deze opeisbaarheid is gelegen (op zijn vroegst) na het aanleveren van de juiste loongegevens, op basis waarvan de premienota’s zijn vastgesteld. X heeft voorts aangevoerd dat de artikelen 26 en 27 Pensioenwet zich ertegen verzetten dat bpf Schoonmaak pensioenpremies in rekening brengt op een tijdstip dat is gelegen later dan zes maanden ná afloop van het kalenderjaar waarover premie wordt geheven. De stelling van X werpt de vraag op of artikel 3.2 sub 1 van het Uitvoeringsreglement in strijd komt met artikel 26 Pensioenwet. De kantonrechter is van oordeel dat dit niet het geval is in de situatie dat de verschuldigdheid (en de omvang) van de premie over een bepaald kalenderjaar pas (veel) later kan worden vastgesteld omdat de aangesloten werkgever in gebreke is gebleven met het tijdig aanleveren van de benodigde loongegevens. Ongeacht de vraag of bpf Schoonmaak enig verwijt treft van het feit dat de loongegevens over 2010 en 2011 pas in 2017 zijn aangeleverd, staat tussen partijen vast dát de betreffende gegevens pas in 2017 zijn aangeleverd zodat de premienota’s over 2010 en 2011 op zijn vroegst in 2017 konden worden opgesteld. Hiermee staat tevens vast dat artikel 26 Pensioenwet, dat betrekking heeft op betaling van pensioenpremies, eenvoudigweg toepassing mist omdat er binnen zes maanden na afloop van het kalenderjaar nog geen premie was vastgesteld die betaald had moeten worden. Dit zou anders liggen wanneer de benodigde loongegevens binnen zes maanden na afloop van het kalenderjaar aangeleverd zouden zijn, en het pensioenfonds vervolgens jaren wacht met het opstellen van de premienota’s. Een andere opvatting zou tot de ongewenste consequentie leiden dat de pensioenfondsen, om verjaring te stuiten van vorderingen waarmee zij nog niet bekend zijn als gevolg van te late inlevering van loongegevens, jegens al hun aangesloten werkgevers preventief stuitingshandelingen moeten gaan verrichten. Ook zou deze opvatting tot gevolg hebben dat de aangesloten werkgever door het niet tijdig aanleveren van loongegevens, zelf de verjaring van de betreffende vorderingen in de hand kan werken. In het onderhavige geval is in de beide Uitvoeringsreglementen bepaald dat de premie betaald moet zijn binnen 14 dagen na de factuurdatum. De verjaringstermijn voor de op 16 juli 2017 verzonden premienota’s is derhalve aangevangen op 30 juli 2017, zodat de vorderingen van bpf Schoonmaak en/of RAS niet zijn verjaard. Hieruit volgt dat het in conventie primair gevorderde zal worden afgewezen. Ook het subsidiair gedane beroep op rechtsverwerking zal worden afgewezen, nu van de hiertoe benodigde 'gekleurde inactiviteit' aan de zijde van bpf Schoonmaak geen sprake is. In reconventie zullen de vorderingen b tot en met e worden toegewezen.

  • Instantie: Rechtbank Amsterdam
  • Locatie: Amsterdam
  • ECLI: ECLI:NL:RBAMS:2018:7927
  • Roepnaam: X/Stichting bedrijfstakpensioenfonds voor het Schoonmaak- en Glazenwassersbedrijf
  • Zaaknummer: 6649209 CV EXPL 18-3404
  • Nummer: AR-2018-1263
  • Rechters: T.S. Pieters
  • Advocaten: R.G. Verheij
  • Wetsartikelen: 3 Wet bpf 2000, 4 Wet bpf 2000, 3:308 BW, 6:38 BW, 26 Pensioenwet en 27 Pensioenwet
  • Onderwerpen: Pensioen
  • Trefwoorden: verjaring pensioenpremies, vordering inning pensioenpremies, verjaring, stuiting, aanleveren loongegevens, CAO voor het schoonmaak- en glazenwassersbedrijf en pensioen