Rechtspraak
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 13 maart 2018
ECLI:NL:GHAMS:2018:829
werkneemster/Automotive Amsterdam B.V.
Feiten
Werkneemster heeft met ingang van 16 februari 2015 werkzaamheden verricht bij Automotive. Automotive wordt gedreven door X. Werkneemster is de dochter van de ex-vrouw van X. Tussen Automotive en de oom van werkneemster is een geschil ontstaan. Werkneemster heeft geweigerd tegen haar oom te getuigen. Op 28 april 2015 heeft werkneemster zich ziek gemeld. Op 29 april 2015 heeft werkneemster een WhatsApp-bericht aan X gestuurd dat luidt: ‘Kan je mijn ontslagbrief klaarmaken? Zodra je het hebt haal ik het bij Y op. Alvast bedankt.’ In de week na 29 april 2015 heeft de moeder van werkneemster de sleutel van de kassa die nog in bezit was van werkneemster teruggebracht bij Automotive en heeft de vriend van werkneemster haar persoonlijke bezittingen opgehaald. Bij brief van 18 juni 2015 heeft de gemachtigde van werkneemster onder meer gesteld dat werkneemster een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft met Automotive en dat deze niet rechtsgeldig is beëindigd. Er wordt aanspraak gemaakt op loondoorbetaling. Bij beschikking d.d. 18 mei 2016 heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst tussen partijen ontbonden, onder toekenning aan werkneemster van een billijke vergoeding van € 1.500 bruto. Het beroep op de loonvordering is onder de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt werkneemster op in hoger beroep.
Oordeel
De door werkneemster in eerste aanleg overgelegde verklaringen bieden krachtige steun aan de stelling dat X op 29 april 2015 tijdens een gesprek in familiekring aan werkneemster heeft meegedeeld dat hij tot een beëindiging wenste te komen van de arbeidsovereenkomst met werkneemster. Het hof neemt daarom als vaststaand aan dat Automotive de arbeidsovereenkomst met werkneemster heeft opgezegd. Van berusting in opzegging is volgens het hof geen sprake. Dan rijst de vraag of werkneemster bij Automotive het gerechtvaardigde vertrouwen heeft gewekt dat zij berustte in een beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Hoewel de feiten en omstandigheden tot 18 juni 2015 bij Automotive het vertrouwen kunnen hebben gewekt dat werkneemster het haar gegeven ontslag aanvaardde, heeft Automotive zich er op geen enkele wijze van vergewist of zij inderdaad de bedoeling had in de opzegging te berusten. Dit had wel op de weg van Automotive gelegen. Op grond hiervan kan dan ook niet worden aangenomen dat werkneemster bij Automotive het gerechtvaardigde vertrouwen heeft gewekt dat zij berustte in een beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Vast is dus komen te staan dat X de arbeidsovereenkomst op 29 april 2015 heeft opgezegd. Werkneemster heeft tijdig een beroep gedaan op de vernietigbaarheid van deze opzegging wegens het ontbreken van toestemming van het UWV. Eerst op 19 augustus 2015 heeft werkneemster kenbaar gemaakt zich beschikbaar te houden voor arbeid. De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst ontbonden per 18 juni 2016. Werkneemster zou derhalve in beginsel een loonvordering hebben over de periode van 19 augustus 2015 tot 18 juni 2016. Het hof is evenwel van oordeel dat door toewijzing van deze loonvordering een wanverhouding zou ontstaan tussen de gewerkte periode (ruim twee maanden) en de periode waarover de loonaanspraak zich uitstrekt (tien maanden). Volledige toewijzing van de loonvordering zou onder deze omstandigheden tot onaanvaardbare gevolgen leiden, reden waarom het hof de loonvordering krachtens artikel 7:680a BW matigt tot drie maanden, derhalve tot een bedrag van € 4.786,98 bruto, uitsluitend te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente ex artikel 6:119 BW.