Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/Kamer van Koophandel
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Arnhem), 6 november 2018
ECLI:NL:GHARL:2018:9708

werknemer/Kamer van Koophandel

Werkgever aansprakelijk voor schade als gevolg van tekortkoming in de uitvoering van de pensioenovereenkomst. Beroep op verjaring verworpen.

Feiten

Werknemer is op 1 januari 1994 in dienst getreden bij de rechtsvoorgangster van KvK, Stichting 1. Deze stichting is op 1 januari 1997 opgegaan in Stichting 2, die op haar beurt op 1 januari 1998 is opgegaan in de Stichting 3, vervolgens geheten de Nieuwe Kamer van Koophandel. Stichting 1 had de pensioenvoorziening van werknemer ondergebracht bij Aegon. Per 1 januari 1999 heeft Stichting 3 het pensioen van werknemer ondergebracht bij ABP en heeft de waardeoverdracht plaatsgevonden van het bij Aegon opgebouwde pensioen naar ABP. Op 17 maart 2005 heeft werknemer een op 14 februari 2005 gedateerde vaststellingsovereenkomst tussen hem en Stichting 3 ondertekend over de gedeeltelijke beëindiging van het dienstverband. Op 25 september 2007 hebben werknemer en Stichting 3 een vaststellingsovereenkomst ondertekend ter beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Beide vaststellingsovereenkomsten bevatten een beding over finale kwijting. Werknemer is per 1 juli 2008 met vroegpensioen gegaan. In zijn per die datum ontvangen pensioenuitkering is geen aanvullende uitkering als bedoeld in artikel 4 van het FPU-reglement begrepen. Werknemer heeft onder meer gevorderd dat de kantonrechter KvK zal veroordelen tot betaling van een schadevergoeding van € 104.502 wegens gemis van ten onrechte niet ingekochte FPU-rechten. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vorderingen verjaard zijn. Werknemer komt in hoger beroep.

Oordeel

Het hof overweegt dat vaststaat dat ten tijde van werknemers indiensttreding bij Stichting 2 per 1 februari 1997 de CAO van Stichting 2 op de arbeidsovereenkomst van toepassing was. Dit brengt mee dat werknemer per 1 februari 1997 als deelnemer aangemeld had moeten worden bij het ABP. Als dat was gebeurd was hij deelnemer geweest per 1 april 1997 en was de aanvullende uitkering wel aan hem uitbetaald. Werknemer heeft dus door het niet tijdig aanmelden bij het ABP schade geleden en KvK is voor die schade aansprakelijk. De primair ingestelde nakomingsvordering van werknemer is niet toewijsbaar, omdat de pensioengerechtigde leeftijd van werknemer (1 juli 2012) inmiddels geruime tijd is verstreken en de situatie waarvoor het FPU is ingesteld zich niet meer voordoet. Met betrekking tot de schadevergoedingsvordering wordt als volgt overwogen. De uitgangspunten in de schadeberekening in het rapport van Van Luijn zijn in lijn met het overgelegde FPU-reglement. Het hof onderschrijft de berekening van Van Luijn en is met KvK van oordeel dat de aanvullende uitkering die werknemer zou hebben moeten ontvangen € 10.115 bedraagt. De schade van werknemer resulteert in een bedrag van € 27.816. KvK verweert zich tegen toewijzing van deze vordering met de stelling dat de vordering tot schadevergoeding is verjaard op grond van artikel 3:310 lid 1 BW. Werknemer heeft pas schade geleden vanaf het moment dat hij de aanvullende uitkering misliep. Dat was per 1 oktober 2009. Dit betekent dat de verjaringstermijn op die datum is gaan lopen. Deze termijn is door de brief van de gemachtigde van werknemer van 1 september 2014 tijdig gestuit. Dit betekent dat de vordering niet is verjaard. KvK verweert zich voorts met de stelling dat tot tweemaal toe finale kwijting is verleend. Naar werknemer onbetwist heeft aangevoerd was de hoogte van de overeengekomen beëindigingsvergoeding gebaseerd op de kantonrechtersformule. Daaruit volgt dat daarin geen component voor vergoeding van eventueel verlies van FPU-rechten of reparatie daarvan zit begrepen. Ook overigens is niet gesteld of gebleken dat de FPU-rechten een rol hebben gespeeld bij de onderhandelingen of bij de overeenkomst. Uit de betreffende e-mail volgt naar het oordeel van het hof ook onvoldoende duidelijk dat werknemer zich in 2005 bewust was van zijn positie en de aard en omvang van eventuele (toekomstige) schade in verband met zijn FPU-rechten. Dit betekent dat kan niet worden aangenomen dat hij met het beding heeft beoogd ook hiervoor finale kwijting te verlenen. Het voorgaande brengt mee dat het hof het genoemde bedrag aan schadevergoeding zal toewijzen.