Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/Stichting De Woonplaats
Rechtbank Overijssel (Locatie Almelo), 18 december 2018
ECLI:NL:RBOVE:2018:4838

werknemer/Stichting De Woonplaats

De kantonrechter schorst het besluit om de directeur van een woningcorporatie te schorsen, tot er in een bodemprocedure over is beslist. De kantonrechter wijst het verzoek van de directeur om weer terug te keren op de werkvloer af.

Feiten

Werknemer is met ingang van 1 augustus 2018 benoemd tot statutair bestuurder en voorzitter van de raad van bestuurders van De Woonplaats. De RvC van De Woonplaats bestaat uit zes leden. Op 13 november 2018 heeft er een evaluatiemoment plaatsgevonden waarin de eerste drie maanden van samenwerking is besproken. Tijdens een bijeenkomst op 30 november 2018 waarbij ook de advocaat van werknemer aanwezig was, is onder meer de door de RvC aan werknemer voorgestelde minnelijke vertrekregeling besproken en is uiteindelijk aan werknemer, in aanwezigheid van de voorzitter en twee leden van de RvC, medegedeeld dat hij met onmiddellijke ingang is geschorst. Bij aangetekende brief van 7 december 2018 heeft de RvC werknemer onder meer bericht dat de RvC voornemens is om werknemer als statutair directeur te ontslaan. Vervolgens heeft werknemer deze kortgedingprocedure aanhangig gemaakt. Werknemer vordert onder meer het schorsingsbesluit van De Woonplaats te schorsen, dan wel op te heffen en werknemer toe te laten tot zijn werkzaamheden van bestuursvoorzitter van het collegiale bestuur van de woningstichting De Woonplaats.

Oordeel

Werknemer stelt zich in dat verband op het standpunt dat het schorsingsbesluit van de RvC van 30 november 2018 om hem per direct als statutair bestuurder te schorsen een nietig dan wel vernietigbaar besluit is. Het besluit is niet genomen door de gehele RvC. De Woonplaats heeft zich daartegen verweerd en gesteld dat werknemer vergezeld door zijn advocaat is verschenen op de bijeenkomst van 30 november 2018. De bij die bijeenkomst aanwezige drie leden van de RvC waren gevolmachtigd om namens de drie afwezige leden van de RvC aanwezig te zijn. Aanwezig zijn kan bij volmacht, hetgeen volgt uit artikel 22 lid 5 van de statuten. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter gaat dat verweer van De Woonplaats niet op. Het standpunt van werknemer wordt gevolgd. De voorzieningenrechter overweegt daartoe als volgt. Ingevolge artikel 4 lid 6 van de statuten kan slechts tot schorsing of ontslag van een lid van het bestuur worden besloten nadat het lid van het bestuur in de gelegenheid is gesteld zich tegenover de RvC te verklaren. Met ‘de RvC’ is naar het oordeel van de voorzieningenrechter, bezien in de context van de statuten, bedoeld: de voltallige RvC en niet de aanwezigheid van de RvC (van een aantal leden) bij volmacht. De verwijzing van De Woonplaats naar artikel 22 lid 5 van de statuten treft echter geen doel. Dat artikellid gaat specifiek over ‘Stemmingen’. Er is sprake van schending van een voorschrift als bedoeld in artikel 2:14 lid 2 BW, omdat voordat de RvC een rechtsgeldig besluit kon nemen, een handeling als vereiste is gesteld waaraan niet is voldaan, namelijk het horen van werknemer tegenover de RvC ex artikel 4 lid 6 van de statuten. Aldus is het schorsingsbesluit naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter nietig en moet ervan worden uitgegaan dat werknemer niet rechtsgeldig als statutair bestuurder is geschorst. Het schorsingsbesluit van 30 november 2018 zal, gelet op het daaraan naar het oordeel van de voorzieningenrechter klevende formele gebrek, worden geschorst totdat in een bodemprocedure over de rechtsgeldigheid van het schorsingsbesluit is beslist. De door werknemer gevorderde wedertewerkstelling wordt afgewezen. Toewijzing van die vordering zou naar het oordeel van de voorzieningenrechter leiden tot een onwerkbare situatie, nu het vertrouwen tussen partijen onherstelbaar lijkt te zijn beschadigd.