Rechtspraak
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 5 november 2018
ECLI:NL:RBROT:2018:10934
werkneemster/Stichting Kraamzorg de Eilanden
Feiten
Werkneemster is sinds april 2014 in dienst van Stichting Kraamzorg de Eilanden (hierna: KdE). Zij maakt uit hoofde van haar functie onderdeel uit van de raad van bestuur. Artikel 13 lid 1 van de statuten van KdE bepaalt onder meer dat de raad van toezicht bevoegd is de leden van de raad van bestuur te benoemen, te schorsen en te ontslaan. Artikel 19 lid 2 van de statuten van KdE bepaalt onder meer dat de raad van bestuur zodanige aantekening houdt van de vermogenstoestand van KdE dat daaruit te allen tijde haar rechten en verplichtingen kunnen worden gekend. De voorzitter van de raad van toezicht heeft werkneemster op 25 augustus 2018 laten weten dat de financiƫle situatie bij KdE zo slecht is dat een stevige aansturing nodig is ter voorkoming van een faillissement. Bij brief van 27 augustus 2018 is werkneemster met behoud van loon geschorst tot 12 september 2018. Met ingang van 26 september 2018 is werkneemster opnieuw geschorst. KdE heeft op 1 oktober 2018 een verzoekschrift tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met werkneemster ingediend. Werkneemster vordert thans in kort geding de aan haar opgelegde schorsing op te heffen. Werkneemster stelt onder meer dat zij eerst gehoord had moeten worden alvorens tot schorsing kon worden overgegaan.
Oordeel
De vraag of een werkgever een werknemer mag schorsen dient te worden beoordeeld in de sleutel van goed werkgeverschap. Of in een concreet geval recht bestaat op (weder)tewerkstelling hangt af van de aard van de dienstbetrekking, de overeengekomen arbeid en de bijzondere omstandigheden van het geval (vgl. HR 12 mei 1989, NJ 1989/801). De voorzieningenrechter past dit toetsingskader ook toe op de vraag of werkneemster geschorst mocht worden zonder eerst te worden gehoord. De voorzieningenrechter beantwoordt deze vraag ontkennend. Naar voorlopig oordeel getuigt het niet van goed werkgeverschap dat werkneemster niet eerst gehoord is. De standpunten van werkneemster komen op voorhand bepaald niet ongerijmd voor. Of de stellingen van werkneemster inderdaad volledig juist zijn en ook zo zwaar mogen wegen als zij in deze procedure naar voren brengt, is niet hetgeen hier ter beoordeling voorligt. Wat hier voorligt, is de vraag of het van goed werkgeverschap getuigt dat KdE deze argumenten niet heeft willen aanhoren en wegen op hun waarde, alvorens tot schorsing van werkneemster werd besloten. Die vraag wordt, zoals gezegd, ontkennend beantwoord. Werkneemster heeft geen faire kans gehad zich te verdedigen. De voorzieningenrechter kan geen constitutief (declaratoir) vonnis wijzen en dus niet zelf de schorsing opheffen. Volstaan zal worden te bepalen dat KdE werkneemster weer toe moet laten tot het werk (feitelijk implicerend het beƫindigen van de schorsing), op straffe van verbeurte van een dwangsom.