Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/werkgeefster
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 21 september 2018

werknemer/werkgeefster

Overgang van onderneming. Werknemer heeft duidelijk te kennen gegeven zijn werkzaamheden niet voort te willen zetten bij de verkrijger. Arbeidsovereenkomst per datum overgang van rechtswege geƫindigd.

Feiten

Werknemer is per 15 september 2010 in dienst getreden bij werkgeefster op basis van een uitzendovereenkomst ex artikel 7:690 BW. Hij was daar laatstelijk werkzaam in de functie van heftruckchauffeur. Sinds 11 maart 2014 is hij uitgeleend aan partij X. Op deze arbeidsovereenkomst is de NBBU-cao van toepassing. Per 1 april 2018 is het contract tussen werkgeefster en X beëindigd. Vanaf die datum zijn de werkzaamheden bij X verricht door partij Y. Y heeft vrijwel alle personeelsleden van werkgeefster die werkzaam waren op het project bij de opdrachtgever overgenomen. De centrale vraag in deze procedure is of er sprake is van overgang van onderneming van werkgeefster op partij Y als bedoeld in artikel 7:662 lid 2 BW.

Oordeel

Een ‘overeenkomst’ als in voornoemd artikel kan op grond van rechtspraak van het Hof van Justitie van de EU ook zijn een contractwisseling als gevolg van heraanbesteding van werkzaamheden door de opdrachtgever aan een andere opdrachtnemer. Dit is hier aan de orde, want uit de stukken blijkt dat X het contract met werkgeefster heeft beëindigd per ultimo maart 2018 en met Y een overeenkomst heeft gesloten om dezelfde werkzaamheden met ingang van 1 april 2018 te gaan vervullen. Artikel 7:662 BW bepaalt voorts dat ook een vestiging of een onderdeel van een onderneming of vestiging kan worden beschouwd als een onderneming. Ook dit is hier aan de orde, al gaat het alleen om de bedrijfsactiviteit ‘Het vouwen van dozen’ of de afdeling ‘Vouwen’. Deze bedrijfsactiviteit of afdeling kan namelijk, zoals reeds volgt uit het feit dat X als opdrachtgever de daarmee samenhangende werkzaamheden geheel heeft uitbesteed aan Y, als een ‘economische eenheid’ worden aangemerkt, waarbij de opdrachtgever bepaalde bedrijfsmiddelen ter beschikking heeft gesteld, maar deze activiteit verder volledig heeft uitbesteed aan Y die op haar beurt alleen het personeel dat de werkzaamheden verricht ter beschikking heeft gesteld. Met betrekking tot het vereiste van ‘behoud van identiteit’ overweegt de kantonrechter dat de werkzaamheden en de plaats waar zij worden verricht niet zijn veranderd, maar dat alleen het uitleenbedrijf dat het personeel aan de opdrachtgever ter beschikking stelt een ander is dan vóór 1 april 2018. Daarbij heeft Y vrijwel alle personeelsleden van werkgeefster overgenomen. De kantonrechter komt op grond van het voorgaande tot het oordeel dat per 1 april 2018 sprake is van overgang van onderneming. De volgende vraag is of de rechten en verplichtingen, die op het tijdstip van de overgang voor werknemer voortvloeiden uit de arbeidsovereenkomst met werkgeefster, van rechtswege zijn overgegaan op Y. In deze zaak heeft werknemer namelijk al geruime tijd vóór de datum van overgang geweigerd over te gaan naar Y en is hij daarbij vervolgens gebleven, waarbij hij mogelijk in de – onjuiste – veronderstelling verkeerde dat hij dan zijn arbeidsovereenkomst met werkgeefster behield. Er kan niet anders worden geconcludeerd dan dat werknemer duidelijk te kennen heeft gegeven dat hij zijn werkzaamheden niet bij Y wilde voortzetten. In ieder geval moet hem uit een brief van werkgeefster van 29 maart 2018 duidelijk zijn geworden dat hij, indien hij niet over zou gaan naar Y, per 1 april 2018 zijn dienstbetrekking met werkgeefster zou verliezen. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het dienstverband tussen partijen per datum van de overgang van onderneming van rechtswege is geëindigd.