Rechtspraak
Gerechtshof Den Haag (Locatie 's-Gravenhage), 5 februari 2019
ECLI:NL:GHDHA:2019:189
werknemer/BBS Group B.V.
Feiten
Werknemer is op 18 oktober 2016 in dienst getreden bij W46NL. Omdat het financieel niet goed ging met W46NL heeft BBS de werkzaamheden overgenomen en heeft zij onder meer werknemer per 1 mei 2018 overgenomen. W46NL en BBS maken onderdeel uit van hetzelfde concern. Op 7 augustus 2018 is W46NL failliet verklaard. Sinds augustus 2018 betaalt BBS het loon niet meer aan werknemer. Werknemer heeft vanwege de betalingsonmacht van W46NL bij het UWV een beroep gedaan op de loongarantieregeling en gesteld dat hij ter veiligstelling van zijn beroep op de loongarantieregeling zich genoodzaakt ziet om het faillissement aan te vragen van BBS. Het verzoek van werknemer om BBS in staat van faillissement te verklaren is in eerste aanleg afgewezen. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat niet (summierlijk) is gebleken van het vorderingsrecht van werknemer op BBS. Volgens de rechtbank blijkt uit de stukken niet dat het UWV definitief het standpunt had ingenomen dat BBS (en niet W46NL) de werkgever van werknemer was. Werknemer komt op tegen deze beschikking.
Oordeel
Het hof oordeelt dat uit de overgelegde stukken summierlijk is gebleken van het vorderingsrecht van werknemer. Uit een verklaring blijkt dat W46NL en werknemer per 30 april 2018 de arbeidsovereenkomst hebben beƫindigd, omdat werknemer per 1 mei 2018 in dienst treedt bij BBS. Dit blijkt ook uit brieven van het UWV die de aanvraag van werknemer om een uitkering heeft afgewezen, omdat werknemer niet meer in dienst was bij W46NL. Ook het UWV beschouwt BBS dus als werkgever. Het verweer van BBS dat een deel van het personeel van W46NL bij BBS in dienst is getreden, maar dat die beslissing een vergissing was die is herroepen, wordt door BBS niet (voldoende) onderbouwd. Dat in de maanden mei, juni en juli 2018 het loon is betaald door W46NL leidt niet zonder meer tot de conclusie dat nog sprake was van een arbeidsovereenkomst met W46NL. In het kader van deze faillissementsprocedure staat dan ook genoegzaam vast dat werknemer een (loon)vordering op BBS heeft. Dat werknemer een voorschot van het UWV heeft gekregen omdat BBS het salaris niet meer uitbetaalde, hetgeen overigens niet het volledige salaris dekte en slechts werd betaald over een beperkte periode van tijd, doet hier niet aan af. BBS heeft meerdere werknemers sinds augustus 2018 onbetaald gelaten en daarmee staat ook de pluraliteit van schuldeisers vast. Het hof vernietigt de beschikking en wijst het faillissementsverzoek alsnog toe.