Rechtspraak
Gerechtshof Den Haag (Locatie Den Haag), 12 februari 2019
ECLI:NL:GHDHA:2019:182
Appellanten/Shell International Exploration and Production B.V., Shell Global Solutions International B.V., Nederlandse Aardolie maatschappij B.V., Shell international B.V.
Feiten
De zaak is aanhangig gemaakt door meerdere expats die in dienst zijn geweest van Shell. Zij zijn in Nederland gerekruteerd, maar voor het grootste deel van hun dienstverband werkzaam geweest voor één of meer van de Shellondernemingen buiten Nederland op basis van zogenoemde International Mobility Policies (verder: IM Policies). De expatregeling is gebaseerd op de filosofie dat het beloningsniveau van een specifieke Host Country geen driver mag zijn voor de expat om naar dat land uitgezonden te willen worden, en expats met dezelfde Base Country zo veel mogelijk gelijk worden behandeld. Om dit te bereiken wordt er onder meer een 'hypotax' toegepast, inhoudende dat het belastingsysteem van zijn Base Country wordt toegepast op de expat, waar ter wereld hij ook werkt. Dit gold niet ten aanzien van beëindigingsvergoedingen. De fiscale behandeling van ontslagvergoedingen in grensoverschrijdende situaties werd uitsluitend onderworpen aan het belastingregime van Nederland. Met ingang van 1 mei 2015 is het fiscale regime in Nederland gewijzigd en heeft de staatssecretaris van Financiën besloten de belasting over ontslagvergoedingen van expats aan te passen conform deze toelichting, waardoor de in Nederland tot dan gehanteerde referteperiode werd gewijzigd van vijf naar één jaar, en de eis van doorbelasting van de beëindigingsvergoeding aan de werkgever in de Host Country niet meer werd gesteld. De beëindigingsvergoeding van een terugkerende expat viel daardoor in beginsel niet meer onder het Nederlandse belastingregime. Shell heeft als reactie hierop haar IM Policies aangepast en de beëindigingsvergoeding met ingang van 1 april 2016 ook onderworpen aan een hypotax. De arbeidsovereenkomsten van de expats in casu zijn in de tweede helft van 2016 met wederzijds goedvinden beëindigd. De expats hebben de vaststellingsovereenkomst ondertekend, maar daarbij het voorbehoud gemaakt dat zij het oordeel van de hypotax aan de rechter willen voorleggen. Shell heeft het voorbehoud niet geaccepteerd. De expats vorderden in eerste aanleg onder meer een verklaring voor recht dat het Shell uitsluitend is toegestaan om de wettelijke verplichte inhoudingen toe te passen op hun ontslagvergoedingen en zij door haar ten onrechte gedane inhoudingen binnen zes weken na betekening aan de expats dient te betalen. De kantonrechter heeft de vordering afgewezen en was van oordeel dat de expats waren gebonden aan de (finale kwijtingsclausule van de) vaststellingsovereenkomst. De expats werden juridisch bijgestaan en hebben nog een poging gedaan om Shell ten aanzien van de passage over de hypotax op andere gedachten te brengen. Zij wisten dus waarmee zij akkoord gingen. De expats komen op tegen het oordeel van de kantonrechter.
Oordeel
De expats stellen zich op het standpunt dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, want in strijd met de eisen van goed werkgeverschap, dat Shell zich beroept op de kwijtingsbepaling in de vaststellingsovereenkomst. Daarnaast stellen zij dat sprake is van misbruik van omstandigheden en dat Shell onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld door de wijziging als gevolg waarvan hypotax verschuldigd werd maandenlang 'onder de pet' te houden. De expats in 2015 zijn informeel benaderd door hun leidinggevende of zij wilden deelnemen aan een vertrekregeling volgens de overtolligheidsregeling neergelegd in de LOR 2012. De expats zijn zich gaan voorbereiden op hun vervroegd pensioen. Nadat aldus voor de Expats het 'point van no return' was gepasseerd, gaf Shell plotsklaps te kennen dat zij – anders dan in artikel 4 LOR 2012 – een hypotax op de uit te keren ontslagvergoeding in zou houden. De expats menen dat Shell bewust maandenlang haar besluit over de hypotax onder de pet had gehouden om de expats met de hypotax te overrompelen op een moment waarop zij – na ampel beraad – hadden ingestemd met vroegtijdig vertrek, kort voor het moment waarop zij de voor hen geldende vaststellingsovereenkomst zouden moeten tekenen. Het hof volgt de expats niet. Hoewel de timing van (de informatie over) de invoering van de hypotax op de beëindigingsvergoeding en het aan de Expats gedane aanbod tot (vrijwillig) vertrek, weinig gelukkig is te noemen – moet worden geoordeeld dat de expats tijdig wisten waarvoor zij tekenden toen zij akkoord gingen met de vaststellingsovereenkomst. De expats zijn juridisch bijgestaan en gewezen op de mogelijkheid dat zij de vaststellingsovereenkomst binnen twee weken konden ontbinden. Het alternatief was dat de arbeidsovereenkomst in stand zou zijn gebleven en de desbetreffende expat zijn contract moest uitdienen of een traject voor boventalligen zou moeten volgen. Dat dit traject niet aantrekkelijk was omdat ze zich geestelijk en praktisch al hadden voorbereid op vertrek, maakt dit niet anders. De beëindigingsvergoeding is daarnaast geen wettelijk of contractueel recht, het stond Shell dan ook vrij daaraan de voorwaarde van de hypotax te verbinden. Het beroep van de expats faalt dan ook. Het hof bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter.