Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/Dynamic Credit Services B.V.
Rechtbank Amsterdam (Locatie Amsterdam), 17 januari 2019
ECLI:NL:RBAMS:2019:549

werknemer/Dynamic Credit Services B.V.

Beroep van de werknemer op artikel 7:668 lid 3 BW is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Hoewel niet schriftelijk is medegedeeld, was het voor de werknemer duidelijk dat zijn contract niet voortgezet zou worden.

Feiten

Werknemer is met ingang van 9 oktober 2017 in dienst getreden bij Dynamic Credit Services B.V. (hierna: Dynamic). De arbeidsovereenkomst is aangegaan voor de duur van een jaar, derhalve tot 9 oktober 2018. Op 20 augustus 2018 heeft Dynamic werknemer mondeling medegedeeld dat zijn contract niet zou worden voortgezet. In de daaropvolgende dagen heeft werknemer diverse malen gemaild (op 20 en 30 augustus 2018) met Dynamic over het regelen van een aantal zaken met betrekking tot het niet-voortzetten van de arbeidsovereenkomst.

Werknemer verzoekt vervolgens Dynamic te veroordelen tot betaling van een vergoeding ad € 6.805,56 wegens schending van de aanzegverplichting.

Oordeel

De aanzegverplichting is een op de werkgever rustende informatieplicht. Uit de totstandkomingsgeschiedenis volgt dat deze verplichting ertoe dient zeker te stellen dat de werknemer tijdig op de hoogte is van de bedoelingen van de werkgever ten aanzien van het al dan niet voortzetten van de arbeidsrelatie, zodat daarover geen misverstand kan ontstaan en de werknemer in de gevallen dat dit nodig is tijdig op zoek kan gaan naar ander werk. De eis van schriftelijkheid is van dwingend recht en dient als waarborg om discussies achteraf over al dan niet gedane mondelinge toezeggingen of mededelingen, dan wel gemaakte afspraken, te voorkomen. In dit geval had Dynamic uiterlijk op 9 september 2018 werknemer schriftelijk moeten informeren over het al dan niet voortzetten van de overeenkomst. De vraag of het niet-voortzetten van de arbeidsovereenkomst op de juiste wijze schriftelijk is meegedeeld als bedoeld in artikel 7:668 BW, kan naar het oordeel van de kantonrechter buiten beschouwing blijven. Immers, ook indien werknemer gevolgd zou worden in zijn stelling dat Dynamic hem niet schriftelijk op de hoogte heeft gebracht van het al dan niet voortzetten van zijn tijdelijke dienstverband, komt hem in dit geval geen beroep toe op artikel 7:668 lid 3 BW. Redengevend daarvoor is het volgende. Ter zitting heeft Dynamic aangevoerd dat zij werknemer niet alleen op 20 augustus 2018, maar ook al daarvoor, namelijk op 14 augustus 2018, mondeling heeft meegedeeld dat zijn arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd niet zou worden voortgezet. Werknemer heeft deze niet-voorzetting diezelfde dag nog mondeling aan zijn teamleden medegedeeld. Werknemer heeft dat ter zitting niet weersproken. Werknemer heeft verder erkend dat hij in een gesprek op 20 augustus 2018 van het niet-voortzetten van de arbeidsovereenkomst op de hoogte is gesteld. Bovendien heeft hij in zijn e-mails van 20 en 30 augustus 2018 zelf met zoveel woorden bevestigd dat zijn arbeidsovereenkomst per 9 oktober 2018 niet zou worden verlengd. Uit al deze omstandigheden volgt dat reeds vanaf medio augustus 2018 aan werknemer duidelijk kenbaar is gemaakt en het hem ook geheel duidelijk was dat zijn dienstverband na 9 oktober 2018 niet zou worden voortgezet. Al het voorgaande leidt kortom tot de conclusie dat er voor werknemer vanaf 20 augustus 2018 geen enkele onzekerheid bestond over het eindigen van de arbeidsrelatie. Onder deze omstandigheden heeft de eis van een schriftelijke aanzegging geen waarborgfunctie meer en betreft een dergelijke aanzegging niet meer dan het voldoen aan een formaliteit. Onder die omstandigheden is het beroep op artikel 7:668 lid 3 BW naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Het verzoek van werknemer wordt derhalve afgewezen.