Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/Horecagroothandel Brouwer B.V.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Leeuwarden), 12 februari 2019
ECLI:NL:GHARL:2019:1382

werknemer/Horecagroothandel Brouwer B.V.

Door claim op een hogere pensioenopbouw na februari 2008 tot ontslagdatum in 2012 te laten rusten en salarisvoorstellen te accepteren heeft werknemer zijn rechten tot verdere nakoming van de pensioenopbouw op eindloonbasis (na wijziging naar middelloonregeling in 2004) verwerkt.

Feiten

Werknemer is in 1974 in loondienst getreden van (de rechtsvoorganger van) Brouwer Drankengroothandel B.V. (hierna: Limonadefabriek) in de functie van boekhouder. Vanaf februari 1979 heeft werknemer – hij was toen 25 jaar oud – deelgenomen aan de pensioenregeling van de Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Drankenindustrie (verder: het bedrijfspensioenfonds). Dit betrof een soort middelloonpensioen. Op 1 januari 1991 is werknemer in dienst getreden van Horecagroothandel Brouwer B.V. (hierna: HGB) in de functie van (titulair) directeur). HGB en Limonadefabriek behoorden tot 1996 tot hetzelfde concern. HGB heeft haar pensioenregeling ondergebracht bij Delta Lloyd. Tot 1 januari 2004 was de pensioenregeling van HGB bij Delta Lloyd een gemitigeerde eindloonregeling. Vanaf 1 januari 2004 heeft HGB bij Delta Lloyd een pensioen op middelloonbasis bij Delta Lloyd ondergebracht. Begin 2004 heeft in overeenstemming met werknemer de waardeoverdracht aan Delta Lloyd plaatsgevonden van de door werknemer bij het bedrijfspensioenfonds opgebouwde pensioenrechten. De arbeidsovereenkomst tussen HGB en werknemer is op 17 oktober 2012 (door ontslag op staande voet) geëindigd. Werknemer heeft zich in eerste aanleg onder meer op het standpunt gesteld dat hij met de overgang naar een pensioen op middelloonbasis in 2004 akkoord is gegaan onder de ontbindende voorwaarde dat de door hem aangeduide pensioenbreuk conform de volgens hem bij de indiensttreding in 1991 gemaakte afspraken zal worden geheeld. Nu daarvan geen sprake is, is de ontbindende voorwaarde in werking getreden, en bestaat daarom geen instemming met de overgang naar de middelloonregeling en moeten zijn pensioenaanspraken (vanaf 1991) alsnog worden berekend en door HGB gefinancierd op basis van de eindloonregeling van Delta Lloyd zoals die tot 1 januari 2004 luidde. De kantonrechter heeft het beroep van HGB op rechtsverwerking aanvaard, omdat werknemer tot na het einde van zijn dienstverband is blijven stilzitten. Werknemer komt hiertegen in hoger beroep.

Oordeel

Het hof onderschrijft de redenering die de kantonrechter heeft gegeven omtrent het slagen van het beroep op rechtsverwerking. Werknemer wist blijkens zijn onder ede afgelegde verklaring tijdens het gesprek dat hij in februari 2008 met de bestuurder van HGB heeft gehad dat HGB niets meer aan de pensioenregeling zou doen, dat er een punt achter gezet werd en dat er geen backservice meer over verloren gegane pensioenjaren zou worden gefinancierd. Ook wist hij in 2008 dat op zijn pensioen de middelloonregeling werd toegepast. Werknemer is in dat gesprek van februari 2008 met een van de gedane voorstellen voor een aanzienlijke loonstijging akkoord gegaan. Hij is na 2008 tot zijn ontslagdatum niet meer tegenover (de bestuurders van) HGB over de pensioentoezegging begonnen, terwijl hij wist dat de middelloonregeling werd toegepast en geen verdere stortingen voor backservice plaatsvonden. Werknemer heeft zelf in appèl toegeven dat hij na 2008 niet zodanig door HGB onder druk is gezet dat hij niet meer over zijn pensioenaanspraak durfde te beginnen. Zijn stelling dat hij na 2008 in de veronderstelling mocht verkeren dat HGB zijn pensioenclaim alsnog zou hebben gehonoreerd omdat HGB een backservicebetaling had verricht, kan het hof niet volgen. Immers, de enige backservicebetaling waarvan in de stukken sprake is, is de betaling van september 2005 waarvan werknemer in het gesprek van februari 2008 stelde dat die ontoereikend was. Door zijn claim op een hogere pensioenopbouw na februari 2008 tot zijn ontslagdatum te laten rusten en hem gedane salarisvoorstellen te accepteren heeft werknemer het vertrouwen gewekt dat de pensioenkwestie was afgedaan waardoor HGB niet meer de mogelijkheid had om de claim op een hoger pensioen te verwerken in het salarisbeleid. Het hof onderschrijft dan ook de redenering van de kantonrechter dat werknemer zijn rechten tot verdere nakoming van de pensioenopbouw op eindloonbasis heeft verwerkt.