Rechtspraak
Rechtbank Limburg (Locatie Roermond), 30 januari 2019
ECLI:NL:RBLIM:2019:855
werknemer/Gemeenschappelijke Regeling Vixia
Feiten
Werknemer is op 1 oktober 1996 bij (een rechtsvoorganger van) Vixia in dienst getreden, laatstelijk in de functie van 2e medewerker assemblage. Op 27 juni 2016 heeft werknemer zich ziek gemeld. Bij beslissing van 26 juni 2018 heeft het UWV aan werknemer een WAO-uitkering toegekend. Vanaf omstreeks begin juli 2018 hebben partijen met elkaar gesproken over een beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden, maar zijn partijen niet tot overeenstemming gekomen. Werknemer verzoekt de arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van artikel 7:671c BW onder toekenning van een transitievergoeding van € 44.408 bruto en een billijke vergoeding van € 5.000 bruto.
Oordeel
De kantonrechter is van oordeel dat het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst dient te worden afgewezen, omdat werknemer niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van omstandigheden die van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen. Gebleken is dat de kern van het geschil daarin is gelegen dat werknemer omstreeks einde juni begin juli 2018 aan Vixia wegens persoonlijke en financiële omstandigheden had verzocht om een eindafrekening op te maken en dat Vixia zich op het standpunt had gesteld dat een eindafrekening slechts kon worden opgemaakt bij het einde van het dienstverband. Vixia heeft op grond daarvan een vaststellingsovereenkomst opgemaakt, waarin Vixia heeft vermeld dat het initiatief tot beëindiging van het dienstverband door werknemer was genomen. Omdat er aan de zijde van Vixia geen reden aanwezig was om het dienstverband te beëindigen, kan werknemer Vixia echter niet verwijten dat Vixia in de vaststellingsovereenkomst had vermeld dat het initiatief om de arbeidsovereenkomst te beëindigen door werknemer was genomen. Denkbaar is dat Vixia had kunnen onderzoeken of de mogelijkheid bestond om aan werknemer de op dat moment openstaande en niet genoten verlofuren te betalen om werknemer deels tegemoet te komen, maar de omstandigheid dat Vixia dat heeft nagelaten kan niet worden gekwalificeerd als ernstig verwijtbaar handelen of nalaten. Mede van belang is dat niet weersproken is dat Vixia aan werknemer had aangeboden om het dienstverband als een zogenoemd slapend dienstverband voort te zetten om werknemer de mogelijkheid te bieden zorg te dragen voor de verzorging van zijn ernstig zieke echtgenote. Ten slotte is van belang dat werknemer op 19 november 2019 de pensioengerechtigde leeftijd zal bereiken en alsdan de arbeidsovereenkomst zal eindigen en werknemer geen omstandigheden heeft aangevoerd die het zouden rechtvaardigen de arbeidsovereenkomst eerder te beëindigen. Het verzoek van werknemer tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst wordt afgewezen.