Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 19 februari 2019
ECLI:NL:GHSHE:2019:593
werkgeefster/werknemer
Feiten
In het tussenarrest van 23 mei 2017 (zie AR 2019-0195) heeft het hof geoordeeld dat werkgeefster niet aan haar zorgplicht heeft voldaan. Voorts heeft het hof geoordeeld dat de devolutieve werking van het hoger beroep met zich brengt dat in dat geval de andere verweren van werkgeefster beoordeeld moeten worden, waaronder het verweer dat werknemer geen schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werk en het verweer dat een causaal verband tussen het door werknemer verweten gedrag van zijn leidinggevende en de door hem geleden schade ontbreekt. Na te hebben overwogen dat een werkgever ook aansprakelijk kan zijn voor psychische schade, heeft het hof uiteindelijk geoordeeld dat een onderzoek door een deskundige nodig was naar onder meer de vraag welke diagnose gesteld kan worden ten aanzien van medische klachten waarmee werknemer in 2009 is uitgevallen en ten aanzien van de klachten zoals die zich sindsdien hebben ontwikkeld. In het tussenarrest van 14 november 2017 (zie AR 2019-0196) is prof. dr. H.J.C. van Marle benoemd om voornoemd onderzoek te verrichten.
Oordeel
Voor zover de eerdere conclusie van de eigen psychiaters van werknemer afwijkt van de conclusie van de door het hof benoemde deskundige stelt het hof vast dat ook de eigen psychiaters hebben opgemerkt dat werknemer lijdend was aan depressieve klachten. De waarnemingen van de eigen psychiaters over het gedrag van werknemer komen overeen met die van de deskundige. Een van de psychiaters constateert in een schrijven van 3 juli 2012 dat er aan de zijde van werknemer bijzonder veel woede en boosheid leeft met betrekking tot hetgeen hem is overkomen in relatie tot zijn werk. Ook de door het hof benoemde deskundige merkt op dat werknemer een gespannen en geagiteerde indruk maakte, dat hij emotioneel labiel bleef en zowel qua ademhaling als qua houding gespannen was en dat er sprake was van woede-uitbarstingen en slechte zelfbeheersing. De deskundige wijst tevens op gebruik van een antidepressivum in de maximale dosering. Ten slotte merkt de deskundige op dat op grond van het door hem uitgevoerde psychiatrisch onderzoek moet worden geconcludeerd dat sprake was van een depressieve stoornis en dat die stoornis al langer dan twee jaar aanwezig is. Gelet op het voorgaande acht het hof de gerapporteerde bevindingen van de deskundige overtuigend en hier doorslaggevend, reden waarom het hof de deskundige volgt in diens conclusie dat sprake is van een chronische, persisterende depressieve stoornis. Het hof volgt de deskundige in zijn conclusie dat het – bij gebreke aan gebleken eerdere periodes van depressiviteit – in de rede ligt om de werksituatie als een belangrijke luxerende factor te beschouwen. Op grond van deze bevindingen en conclusies van de deskundige komt het hof tot de slotsom dat afdoende is gebleken dat werknemer ten tijde van zijn ziekmelding in mei 2009 lijdende was aan een psychische stoornis die tot zijn uitval heeft geleid. De deskundige merkt in dat kader op dat de relatie van werknemer met zijn leidinggevende voor werknemer destructief is geweest en dat de traumatiserende situatie te lang is gehandhaafd, waardoor de werksituatie een ontwrichtende en vervolgens onderhoudende factor is geweest. Hiermee is naar het oordeel van het hof afdoende vastgesteld dat de slechte (en zich verslechterende) relatie tussen werknemer en zijn leidinggevende – en daarmee de omstandigheden waaronder werknemer zijn werk moest uitvoeren – als oorzaak in de zin van ‘condicio sine qua non’ kan worden aangewezen voor het uitvallen van werknemer. Dit betreft psychisch letsel dat werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden heeft opgelopen. Het hof gelast een comparitie van partijen om partijen de gelegenheid te bieden zich nader uit te laten over de consequenties van dit eindoordeel voor het vervolg van de zaak, meer in het bijzonder om te bezien of de zaak – alsmede de parallel lopende zaak op voet van artikel 7:681 BW (oud) – met een regeling beëindigd kan worden.