Rechtspraak
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Utrecht), 31 januari 2019
ECLI:NL:RBMNE:2019:974
werkneemster/werkgeefster
Feiten
Werkneemster is per 22 april 2013 als junior begeleider bij werkgeefster in dienst getreden. Op 3 juli 2015 hebben partijen een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd gesloten. Werkneemster was sinds die datum werkzaam als senior begeleider. In de arbeidsovereenkomst is een concurrentiebeding opgenomen. Per 1 februari 2017 is werkneemster de functie van behandelingscoördinator gaan uitoefenen. Partijen hebben hiertoe op 1 februari 2017 een addendum aanvullend op de arbeidsovereenkomst ondertekend. Werkneemster heeft op 25 oktober 2018 haar arbeidsovereenkomst schriftelijk opgezegd per 1 januari 2019, om per die datum te kunnen beginnen als levensloopcoach bij een ander bedrijf. Daarna heeft werkgeefster werkneemster meegedeeld dat zij haar aan het concurrentiebeding zou houden en niet instemde met de opvolgende baan. Werkneemster vordert in kort geding onder meer dat de voorzieningenrechter het concurrentiebeding met onmiddellijke ingang buiten werking stelt, dan wel de werking ervan schorst totdat bij onherroepelijk uitspraak in een bodemprocedure over de rechtsgeldigheid van het concurrentiebeding is beslist.
Oordeel
Is het concurrentiebeding zwaarder gaan drukken na wijziging functie?
Partijen zijn het erover eens dat de functie is gecreëerd om (onder meer) werkneemster verder te kunnen laten groeien, maar daaruit volgt niet zonder meer dat sprake was van wijziging in de arbeidsverhouding van ingrijpende aard. De functie werd op dezelfde locatie uitgeoefend, de doelgroep waar werkneemster mee werkte bleef ongewijzigd en werkneemster opereerde nog steeds onder verantwoordelijkheid van een leidinggevende. De wijzigingen zijn naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook niet van zo ingrijpende aard dat daardoor het concurrentiebeding aanmerkelijk zwaarder is gaan drukken. Het feit dat het een nieuwe functie betrof en deze ontwikkeling bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst in juli 2015 mogelijk niet was te voorzien, doet daar niet aan af. Ook de loonsverhoging is onvoldoende om een dergelijke verzwaring aan te nemen. De voorzieningenrechter acht het daarom aannemelijk dat het oordeel in een bodemzaak zal luiden dat het concurrentiebeding rechtsgeldig is en naar aanleiding van de functiewijziging niet opnieuw overeengekomen hoefde te worden.
Is sprake van een onbillijke benadeling van werkneemster?
Werkgeefster heeft onvoldoende gespecificeerd dat werkneemster zou beschikken over kennis van bedrijfsgeheimen, marktgevoelige informatie en specifieke behandelingsmethodieken, waardoor zij vasthoudt aan het concurrentiebeding. Bovendien gelden nog steeds het relatie- en geheimhoudingsbeding, die voldoende waarborg bieden om te voorkomen dat werkneemster bepaalde gevoelige informatie deelt met haar nieuwe werkgeefster. Tevens heeft werkgeefster vooralsnog onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij zodanig in de deskundigheid van werkneemster heeft geïnvesteerd dat haar bedrijfsdebiet daarom bescherming behoeft met behulp van het concurrentiebeding. Tegenover het belang van werkgeefster staan de belangen van werkneemster, die naar het oordeel van de voorzieningenrechter zwaarder wegen. Werkneemster heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een positieverbetering. Ze gaat meer verdienen en ook heeft zij uitzicht op doorgroeimogelijkheden binnen de organisatie. De conclusie luidt dan ook dat in verhouding tot het te beschermen belang van werkgeefster werkneemster onbillijk benadeeld wordt door het concurrentiebeding. De voorzieningenrechter schorst de werking van het concurrentiebeding totdat de bodemrechter een uitspraak heeft gedaan over de rechtsgeldigheid van het beding.