Rechtspraak
werkneemster/werkgever
Feiten
Werkgever exploiteert een coffeeshop in Zwolle. Op 1 april 2009 is werkneemster als beheerder/bedrijfsleider bij hem in dienst getreden. Het betreft een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. In de beschikking van 19 november 2019 is werkgever toegelaten tot het bewijs van feiten en omstandigheden op grond waarvan de conclusie is gerechtvaardigd dat de arbeidsverhouding, ook indien het ontslag op staande voet wordt weggedacht, ernstig en duurzaam is verstoord. Werkgever heeft een transcriptie van een gesprek in het geding gebracht. Hieruit blijkt, aldus werkgever, dat werkneemster een bedrag van € 250.000 als afkoopsom heeft geëist, hetgeen volgens hem buitenproportioneel is en welke eis heeft geleid tot de (verdere) verstoring van de arbeidsverhouding. Dat geldt volgens werkgever ook voor de beschuldiging van boekhoudfraude. Werkgever heeft voorts een brief van de politie van 6 december 2018 in het geding gebracht ter onderbouwing van de stelling dat werkneemster hem op 1 september 2018 op het terras bij het hotel heeft bedreigd. Op 29 januari 2019 heeft de kantonrechter werkgever en diens medewerker X, alsmede werkneemster als getuigen gehoord. Beide partijen hebben vervolgens schriftelijk gereageerd, waarbij werkneemster door middel van een USB-stick een tweetal geluidsopnames in het geding heeft gebracht.
Oordeel
Uit de wens van werkgever afscheid van werkneemster te nemen, en uit zijn getuigenverklaring en die van X volgt weliswaar dat het tussen partijen niet boterde, althans wat werkgever betreft, maar de kantonrechter kan uit de getuigenverklaringen en de overige bewijsmiddelen, zoals de geluidsopnamen, niet opmaken dat, het ontslag op staande voet weggedacht, de relatie tussen partijen ernstig en duurzaam is verstoord om welke reden van werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd het dienstverband voort te zetten. Voorstelbaar is dat de spanning die blijkbaar bestaat tussen werkgever en de partner van werkneemster, welke spanning samenhangt met het omvangrijke bedrag dat werkgever, althans in zijn visie, aan die partner heeft geleend, een terugslag heeft op de arbeidsverhouding, maar dat is niet voldoende om tot een ernstig en duurzaam verstoorde verhouding tussen werkneemster en werkgever te concluderen. De verklaringen van werkneemster en werkgever over hun onderlinge verhouding spreken elkaar grotendeels tegen, terwijl bij de verklaring van X moet worden aangetekend dat hij in loondienst is van werkgever en daarom geen buitenstaander is. Wat hij heeft genoemd over de verstoorde verhouding maakt op zichzelf ook niet veel indruk. Dat geldt trouwens ook voor de verklaring van werkgever. De voorvallen die beide getuigen hebben genoemd om daarmee de verstoring van de arbeidsverhouding te onderbouwen zijn niet zodanig van aard en omvang dat in redelijkheid niet meer verwacht kan worden dat de lucht tussen beide partijen niet door middel van één of meer goede gesprekken kan worden geklaard. Veel waarover is verklaard heeft betrekking op het gedrag van anderen dan werkneemster. Partijen, met name werkgever, moeten in staat worden geacht het geschil dat kennelijk met de partner van werkneemster over het beweerdelijk uitgeleende bedrag bestaat, buiten de arbeidsverhouding te houden. De kantonrechter begrijpt best dat dit niet eenvoudig is, maar mede gelet op de duur van het dienstverband (10 jaar) en het blijkbaar goed functioneren van werkneemster, terwijl haar ontslag ertoe zal leiden dat zij met een grote inkomensterugval te maken zal krijgen zonder concreet uitzicht op een andere baan waarmee zij een gelijkwaardig (hoog)loon kan verdienen, mag (ook) van werkgever een behoorlijke inspanning worden gevergd. Werkneemster heeft als getuige gehoord toegegeven dat zij om een vergoeding van € 250.000 heeft gevraagd, maar dat rechtvaardigt op zichzelf niet de stelling dat de arbeidsverhouding ernstig en duurzaam is verstoord.